Steven Graauwmans (1972) is een dichter die aan de vooravond van zijn poëtische lakmoesproef staat: binnenkort publiceert hij zijn tweede dichtbundel Reservisten van maandag. Meander sprak met hem.
Steven, je bent een nog niet geziene gast in Meander. Maar hoe nieuw voel jij je eigenlijk nog in het dichterslandschap?
Ik voel me niet ‘nieuw’ in het landschap van de dichters; zes jaar geleden publiceerde De Revisor mijn eerste gedichten. Ik hou bovendien niet van één landschap of één industrie. Of wanneer zal ik me oud voelen in een dichterslandschap? Voel ik me thuis in een landschap?
Toen we je vroegen naar wat je denkt over poëzie, merkte je op, zoals je ook eerder deed op De Contrabas, dat poëzie overal is, en tegelijk niet op zichzelf staat. Is poëzie voor jou zo diffuus en alomtegenwoordig? Kun je het integreren in je dagelijkse bestaan? Zijn je opvattingen hetzelfde gebleven door de tijd?
Oude woorden van een nieuwe dichter … Maar ze blijven staan. Doordat poëzie alomtegenwoordig is (met de nadruk op één grassprietje – verloren in een voetbalveld dat wuift in de wind), kan het niet anders dan niet op zichzelf te staan. Concentratie, focus en een breedhoeklens – dat is alles wat je nodig hebt. De poëzie vertaalt eenieder op zijn of haar manier; een hond of een goeroe nemen, een regel schrijven of zondagochtend met boterkoeken en een eitje. Combinaties zijn altijd mogelijk. Poëzie maakt sowieso deel uit van dat dagelijkse bestaan; vanaf het moment dat je wakker wordt met de roes van de nacht in je vel, over gemorste wijn, tot de verhitte discussie met je buurman.
Hoe zou jij je eigen poëzie karakteriseren?
Dat laat ik graag aan anderen over. Het gaat over meerdere karakters, meerdere lagen die binnen het groter verhaal passen. Een naarstige dagboekschrijver staart naar mijn vingers. Of zoals Hedwig Speliers in zijn leesverslag over Reservisten van maandag schreef: ‘(…) het taalcontinuüm schept een bepaalde sfeer en maakt flarden betekenis vrij (…) “vorm” wordt “inhoud” (…) een Graauwmanssfeer (…)’
Welke ontwikkelingen heb je doorgemaakt sinds je begon met schrijven en wanneer ben je begonnen?
Er kwam structuur, er is een half leven uitgevlakt, nieuwe begeertes zijn gekomen. Het begon met krijttekeningen op het schoolbord. Daarna zocht ik naar titels, naar het verhaal van mijn jeugd … Tijdens mijn jeugd: hoe het idealiter of in dromen was. Die idealen zijn gerelativeerd, schuld en onschuld kregen een nieuw gezicht. De onzin wordt duidelijker, de zin ook.
Komende maand komt jouw tweede bundel uit bij het Poëziecentrum. In 2006 publiceerde je je debuutbundel in de Windroosreeks. Is er voor jou een breuk tussen de eerste en tweede bundel?
Een breuk is het niet. Of het moet een aaneenschakeling van breuken zijn – elke seconde breekt. Beide bundels kraken verder – samen met mijn botten. Niemand verandert echt. Ik ben een kei in de rivier die ronder wordt en krassen laat. Haal ik de zee?
Wat moeten Meanderlezers onthouden over Steven Graauwmans?
Over die Graauwmans niets in het bijzonder. Enkele regels uit Reservisten van maandag die hen op welke manier dan ook iets doen – onthoud dat maar! En ook dat de presentatie van de bundel op 10 oktober om acht uur ‘s avonds in Passa Porta (Brussel) plaatsvindt. Komen! Want er is naast de woorden ook muziek van het toch wel redelijk fenomenale Radio Carver. En drank! En spijzen!