Maarten Das (1980) studeert journalistiek en is verslaggever voor Passionate Magazine. Hij verwierf naam in het poetry slam-circuit en debuteerde in 2005 in de Windroos-reeks. Onlangs verscheen zijn tweede bundel, Schuilkerk, bij uitgeverij De Contrabas.
Weet je nog waarover je eerste gedicht ging?
Oei, dat is een moeilijke. Ik weet nog wel dat ik mijn eerste gedichten schreef rond mijn zeventiende, achttiende. Die gingen vaak over verwondering, schoonheid, verlangen. Ze waren nogal dromerig van aard en barok van taal, echte puberpoëzie. Maar ongetwijfeld was mijn officiële allereerste gedicht een sinterklaasrijm.
Wanneer besloot je dat je dichter was?
Dat zal ergens begin 2001 geweest zijn. Dat was ook het jaar dat ik voor het eerst meedeed aan een poetry slam, in café Festina Lente in Amsterdam. Ik was benieuwd naar het oordeel van een professionele jury. Vonden ze mijn gedichten niks, dan had ik er in elk geval een keer mee op een podium gestaan. Gelukkig pakte het wonderwel goed uit, en eigenlijk is dat succesverhaal nog steeds niet opgehouden.
Veranderde er iets toen je een bundel op je naam had staan?
Ja, voor mij wel. Het was een belangrijke stap in mijn loopbaan als dichter. Het is toch een soort bewijs dat ik niet zomaar wat schrijf. Opvallend genoeg leverde het me geen extra aanbiedingen op voor optredens en publicaties. In de jaren ervoor werd ik zelfs vaker gevraagd – ik deed toen nog vaak mee aan slams. Het slamcircuit heeft namelijk als voordeel dat je naam gemakkelijk blijft rondzingen; die garantie heb je niet per se als er een bundel van je is verschenen.
Wat trok je aan in die poetry slams?
Het was voor mij een makkelijke gelegenheid om mijn gedichten voor te dragen, iets wat ik heel erg graag doe. Soms vond ik het zelfs jammer dat er een wedstrijdelement aan verbonden was, want dan kwamen er extra zenuwen bij. Met name tussen 2002 en 2004 heb ik veel aan slams meegedaan en met veel succes. Dat gaf me de bevestiging die ik nodig had dat ik goed bezig was. Maar vooral genoot ik van de kick van op het podium staan.
Hoe belangrijk is performance voor een dichter?
Ik denk dat dit voor elke dichter anders is. Voor mij geldt dat ik muzikaliteit in een gedicht belangrijk vind: klank, ritme, flow. Ik geniet dan ook van het voordragen omdat mijn gedichten zich daarvoor lenen.
En vooral voor jonge dichters is voordracht een goeie manier om te groeien: je krijgt heel directe feedback. Je merkt soms ook op het podium pas of iets werkt of niet. Ongeacht welke richting je op wil, kunnen voordrachten je dus helpen in je persoonlijke ontwikkeling als dichter. En ik ben er ook zelfverzekerder van geworden. Bij mijn eerste slam stond ik te beven als een rietje. Tegenwoordig ben ik veel rustiger als ik voordraag, en weet ik ook beter te doseren. Vroeger stond ik nog wel eens non-stop te drammen.
Je tweede bundel Schuilkerk is net uit. Waarin verschilt deze van je eerste?
Zelf vind ik Schuilkerk veel volwassener, helderder, en meer één geheel. De voddenman zingt was een soort staalkaart van wat ik toen had liggen. Bij de samenstelling ervan heb ik weliswaar gezocht naar een goede opbouw, maar voor Schuilkerk ben ik veel gerichter te werk gegaan. Op een gegeven moment bleek ik genoeg gedichten geschreven te hebben om een nieuwe bundel te rechtvaardigen en vanaf dat moment ben ik echt naar die bundel toe gaan schrijven.
Een tweede bundel blijkt vaak moeilijker te zijn dan de eerste. Hoe heb jij dit ervaren?
Schuilkerk was best een zware bevalling, door de energie die ik erin heb gestoken. Er waren weken dat ik er volledig door in beslag werd genomen. Het nadeel van zo’n hartstocht voor je werk is dat het lastig loslaten is als het bijvoorbeeld naar de vormgever gaat. Maar ik ben enorm trots op het resultaat. Dat ik moest voldoen aan gewekte verwachtingen, dat heb ik niet zozeer ervaren. De voddenman zingt had immers een beperkte impact.
Heeft het geloof invloed op je poëzie?
Hopelijk steeds meer! Mijn geloof is waar ik het meest vol van ben, en waar ik steeds meer vanuit wil leven. Ik ben van plan een cyclus te schrijven over Franciscus van Assisi, voor mijn nieuwe bundel die ik wil vormgeven als een modern getijdenboek, het kloosterlijke gebedenboek dat in de Middeleeuwen vaak rijk werd geïllustreerd, maar dan met illustraties van hedendaagse kunstenaars. Wat ik hoop is dat de vonk overspringt – de vonk die ik voel in gebed, in vieringen in de kerk, of bij het lezen van de Bijbel – als mensen mijn gedichten lezen of horen. Niet dat ik mijn lezers probeer te bekeren… Het gaat mij om een blik op de wereld die verdergaat dan wat we aan de oppervlakte waarnemen. Ik vind het prachtig als mijn gedichten raken, ontroeren of inspireren. Het is het mooiste als het niet meer gaat om mij en mijn gedichten, maar dat die gedichten een vehikel zijn voor iets groters.
Is geloof niet iets persoonlijks?
Ja, zoals ook alle poëzie en alle kunst iets persoonlijks is en voor de maker ervan datgene behelst wat van wezenlijk belang is. Voor mij is dat dus mijn geloof in God.
Ben je niet bang dat het sommige mensen afschrikt?
Nee. Ik zou het wel jammer vinden als dat gebeurt, maar alles is beter dan onverschilligheid.
Je bent idealistisch, getuige de links naar idealistische websites op www.maartendas.nl. Wil je de wereld veranderen?
Ik ben daarin veranderd in de loop der jaren. Zes jaar lang was ik actief lid van de Internationale Socialisten. Ik liep mee met demonstraties, ook in het buitenland, en hielp mee met het organiseren van allerlei politieke bijeenkomsten. Inmiddels doe ik dat niet meer, omdat ik me er niet meer thuis voel. Ik kan het niet anders uitleggen dan dat ik een heel milde, maar niet te negeren hand heb gevoeld die me een andere weg in deed slaan dan die van actievoeren, leuzen en strijd. Je kan zeggen dat ik nu leer om de strijd achter me te laten. Tijdens een pelgrimage in Umbrië – de streek waar Franciscus van Assisi heeft geleefd – veranderde ik spontaan een regel in een gedicht dat ik al in 2001 had geschreven, getiteld ‘In naam van morgen’. De regel ‘raap op je wapenschild’, die al wandelend zomaar weer in me opkwam, voelde ineens niet meer juist. Ik besloot die alsnog te veranderen: ‘leg neer je wapenschild’. Een paar minuten later kwam ik langs een militaire begraafplaats, waar ik die regel in het gastenboek heb geschreven. Zulke dingen gebeuren niet zomaar, daar ben ik van overtuigd. Ik geloof tegenwoordig dan ook meer in de verandering van het hart dan van de buitenwereld.
Hoe verhoudt jouw poëzie zich tot de werkelijkheid?
Alles wat ik zie of hoor of meemaak, kan terugkomen in een gedicht. Soms letterlijk, bijvoorbeeld met verwijzingen naar actuele maatschappelijke kwesties, soms verhuld in beeldspraak of een enkel woord. Ik heb veel bewondering voor dichters die heel eigenzinnige taalbouwsels maken die op zichzelf staan, maar ik zou zelf niet zo kunnen en willen schrijven. Zoals ik al zei, ik wil het liefst dat mijn gedichten een brug slaan tussen mijn beleving van de werkelijkheid en het hart van mijn lezers of toehoorders.
Wanneer ben jij tevreden over een gedicht?
Dat is vooral een gevoel, hoe vaag dat ook klinkt. Als ik het hardop lees, moet ik er heel erg gelukkig van worden. Maar waar dat geluksgevoel op gebaseerd is? Ik denk dat het voor een belangrijk deel het gevoel van voldoening is na een geklaarde klus. Schrijven is vooral vakwerk: schaven, schrappen, etcetera – hoewel soms de mooiste gedichten zo van boven op het papier vallen. Voor mij is een gedicht geslaagd als het iets teweegbrengt, zoals een vonk die overslaat of een stilte die neerdaalt.