Marleen van der Velden (1987) timmert aan de weg. Hoewel ze nog jong is, heeft ze al regelmatig in de spotlights gestaan. Zo won ze in 2008 de CJP Kortverhalenwedstrijd en stond ze het jaar erna op Onbederf’lijk Vers in Nijmegen. Anna de Bruyckere had een gesprek met haar over proza en poëzie, de buurvrouw, en smaakoordelen.
Je bent actief in twee genres – proza en poëzie – en niet zonder succes. Springt een van die genres er voor jou uit?
Ik heb altijd gedichten én verhalen geschreven, dus ik vind het lastig om een keuze te maken. Voor mij zijn de genres even belangrijk, ze hebben allebei hun leuke kanten. Bij poëzie focus je meer op de taal, terwijl bij proza het verhaal centraal staat. Wat ik moeilijk vind aan poëzie is om een gedicht te maken dat klopt van begin tot eind. Er is eigenlijk altijd wel een regel waar ik niet zo tevreden over ben. Bij een verhaal heb ik dat minder, maar daarbij moet ik mezelf weer meer motiveren om het af te maken. Alleen een goed idee is niet genoeg. Het telt pas als het is opgeschreven. Dat is wel eens jammer.
Waar het zwaartepunt ligt, verschilt per periode. Als ik een poëzieoptreden heb, ga ik meer poëzie schrijven. Als ik weet dat er ergens een prozawedstrijd is, ga ik proza schrijven. Ik zal niet snel een verhaal gaan schrijven als ik nog bezig ben met een gedicht. Als ik dat doe, kan ik ervan uitgaan dat het gedicht nooit afkomt.
Zouden ze elkaar qua thematiek gaan bijten?
Poëzie en proza kunnen elkaar overlappen. Zo schrijf ik graag poëtisch proza of juist prozaïsche poëzie. Soms is er eerst het idee en bedenk ik later pas of het geschikt is voor proza of poëzie. Dat zou dus betekenen dat ik er niet dezelfde thema’s in kwijt kan. Misschien gebruik ik gedichten eerder voor persoonlijke thema’s, maar dat hoeft ook niet per se.
Over Buurvrouw, een roman van Vrouwkje Tuinman, schrijf je: ‘Er wordt voornamelijk geregistreerd, in plaats van geoordeeld. Ik weet niet of dat iets is wat met smaak te maken heeft, maar ik vind dat in elk geval geweldig’. Wat maakt zo’n stijl zo aantrekkelijk?
Een moeilijke vraag. Ik heb al eerder gemerkt dat ik het leuk vind als een schrijver alleen opmerkt en registreert, en zonder dat er een oordeel of verbazing aan te pas komt. Maar ik heb nooit goed onder woorden kunnen brengen wat daar nu zo speciaal of goed aan is. Misschien dat bij zo’n stijl meer wordt gesuggereerd en de lezer meer zelf kan interpreteren, maar het kan ook zijn dat ik het juist bewonderenswaardig vind hoe goed sommige hoofdpersonen de werkelijkheid kunnen accepteren zoals ze is.
Bepaalt zo’n smaakoordeel ook wie je zelf graag leest?
Niet per se, want ik lees graag verschillende genres. Ik houd van jeugdliteratuur, van romans waarin veel hoofdpersonages voorkomen, zoals die van John Irving en Zadie Smith, maar ook van poëtische romans zoals die van Vrouwkje Tuinman en Esther Gerritsen. Qua poëzie lees ik graag Tjitske Jansen, Joke van Leeuwen, Lieke Marsman, Nicole Teunissen, Vicky Francken, Dennis Gaens. Er wordt behoorlijk wat goede poëzie geschreven in Nederland, en ook veel poëzie die niet zo goed is natuurlijk.
En hoe verhoudt zich dat tot hoe je zelf graag schrijft?
De romans en poëzie die ik graag lees, bepalen inderdaad misschien wel hoe ik zelf schrijf of wil schrijven. Ik denk dat ik wel beïnvloed word door schrijvers die ik goed vind. Soms lees ik iets en dan denk ik: ‘O ja, zo zou ik ook willen schrijven!’ Maar omdat ik van veel verschillende dingen houd, hoop ik dat die invloeden niet al te duidelijk terugkomen in mijn gedichten en verhalen. Ik denk dat het belangrijk is om je eigen stijl te ontwikkelen, maar het is onvermijdelijk dat zo’n stijl bestaat uit allerlei kenmerken van andere stijlen die je bewondert.
Hoe belangrijk is een publicatie voor jou?
Toch wel belangrijk. Als een gedicht op een kladblaadje staat en in de papierbak terechtkomt, beleef je er nu eenmaal minder plezier aan dan wanneer andere mensen het kunnen lezen en er – hopelijk – van genieten. In dat opzicht is in Meander komen al een goed begin van 2010.