Een veelzijdig en ambitieus dichter
door Bouke Vlierhuis
Toen Pim te Bokkel debuteerde met Wie trekt de regen aan? (2007, genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs) liet hij al zien dat hij een filosofisch dichter was die ervan hield de dingen met aandacht te bekijken. De manier waarop hij zijn waarnemingen vervolgens beschreef, stelde fundamentele vragen over onze relatie met de wereld om ons heen. Was ik destijds van mening dat zijn observaties vaak nog te particulier waren om de lezer direct te raken, in De dingen de dingen de dans en de dingen is dat heel anders.
Te Bokkel gooit het, vertelt ons het achterplat, ‘over een andere boeg met zijn woest romantische tweede’. Inderdaad, de toon is een stuk minder ingetogen dan in zijn debuut. Maar ‘woest romantisch’, dat is toch echt overdreven. Ja, Te Bokkel heeft meer schwung gekregen, er zit meer liefde in deze gedichten (hoewel de aandacht waarmee hij in zijn debuut de wereld bekeek toch ook vol liefde was) en de gedichten zijn veel muzikaler, overweldigend muzikaal, meeslepend en ritmisch zelfs geworden, maar de filosoof, de observator die mij in Wie trekt de regen aan? zo trof is er nog steeds. Hij is zelfs sterker geworden, lijkt het, en de vragen die gesteld worden hebben daardoor ook aan urgentie gewonnen. Ik citeer ‘Lepeltje’:
Lepeltje
Het spiegelding
vraagt niet waarom
de opening
zijn keukenla verlicht
Het legt zich erbij neer
Het wacht
gelaten
de beroering af
Er is het licht
waarin
degene die beroering brengt
zichzelf herkent
Het lijkt simpel, maar alle ingrediënten om dit tot een uiterst intrigerend gedicht te maken zijn aanwezig. Allereerst: het gedicht heet wel ‘Lepeltje’ maar het ‘spiegelding’ uit de eerste regel heeft vele andere connotaties. Daarbij is dit gedicht, zoals vele uit deze bundel, te lezen als een personificatie. Zijn wij dat lepeltje, dat geduldig in de la ligt te wachten tot het een hemelse macht behaagt het licht even op ons te laten schijnen? En is dat de juiste houding? Immers, dat het lepeltje niet vraagt ‘waarom’, zou je kunnen opvatten als een uitnodiging om dat juist wel te doen. Juist de schijnbaar simpele terloopsheid van dit gedicht geeft de vragen die het stelt hun kracht.
Dat het Te Bokkel inderdaad om meer te doen is dan een bundel met gedichten over dingen, blijkt uit hoe de bundel is ingedeeld. Er zijn vijf afdelingen, waarvan de eerste drie en de laatste ‘Dingen’ heten. Nummer vier heet ‘Dansen’. De afdelingen worden voorafgegaan door het gedicht ‘Web’. Het is een mysterieus gedicht, maar uit de plaatsing en de titel zou je kunnen opmaken dat Te Bokkel wil aangeven dat alle dingen – en alle mensen ook, want deze bundel gaat evenzeer over mensen als over dingen – met elkaar verbonden, verweven, zijn. In de eerste afdeling ‘Dingen’ die dan volgt dragen de gedichten inderdaad netjes de naam van een ding. Naast het hierboven geciteerde ‘Lepeltje’ zijn er onder andere een schotel, een pen en een wasknijper. Dat Te Bokkel niet van plan is klakkeloos een bundel te vullen met gedichten over dingen, laat hij blijken door het laatste gedicht van de afdeling ‘Reiger’ te noemen, te zien als een terugwijzing naar het gedicht ‘De zeven reigers’ uit zijn debuutbundel.
In de volgende afdeling wordt dan ook het eerste personage opgevoerd, het jarige jongetje Arno. De titels van deze gedichten vertellen het verhaal zo’n beetje: Arno, Afwasborstel, Uit, Visite, Weg, Diepvrieskist. Arno negeert de verjaardagsvisite en verdwijnt, op zoek naar een ijsje, in de dampende vriezer. In deze afdeling, alsook in de afdeling ‘Dansen’, zie je goed de ‘nieuwe’ Te Bokkel aan het werk. De vrolijke Te Bokkel, de Te Bokkel die gedichten als liedjes maakt: ‘De bloemen de bloemen / Je zou de sinas en hapjes / en taart willen delen met bloemen’. Deze nieuwe klankrijkheid is een fantastische aanvulling op Te Bokkels filosofenblik en precieze stijl van beschrijven.
In deze afdeling zien we ook een leesteken dat ik nog niet eerder in poëzie gezien had: de verticale streep. Onder computermensen heet zo’n ding een ‘pipe’ en betekent hij dat de output naar een terminal dient te worden onderbroken als het scherm vol is, om de gebruiker de kans te geven het rustig te lezen. Als het gedicht ‘Weg’ dus eindigt met ‘Achter de heg is |’ suggereert dat voor mij dat het gedicht verder gaat, dat het slechts tijdelijk onderbroken is. Te Bokkel gebruikt het teken veel in deze bundel, maar het is niet altijd duidelijk wat er mee bedoeld wordt. In ‘Gordelbom’, in de derde dingen-afdeling, lijkt het als alternatief voor een dubbele witregel te dienen, maar door zijn vorm schept het een scherpe tegenstelling tussen wat er voor staat en wat erna: ‘… de wensdroom / van een pit / die zich ontvouwen wil / als boom | en dan / dan is het er ineens geweest’
Na het lyrische ‘Dansen’ dat nog meer karakters introduceert en nog veel meer hoogst muzikale, klankgeoriënteerde en zelfs bij vlagen rijmende poëzie bevat, is er nog een finale afdeling ‘Dingen’. De drie gedichten hier verenigen in zich alles wat al zo super was aan de gedichten in de rest van de bundel. ‘Herfst’, het slotgedicht is de sublimatie van Te Bokkels vermogen om lichtvoetig en serieus te zijn en een beeld te beschouwen en zich er tegelijkertijd in onder te dompelen.
Herfst
De dingen zijn weer wat ze zijn
Vroeger was in deze straat
een groenteboer – een winkelruit
met letters als groente en fruit
In een herfstvlaag zijn de letters nat
Het is nacht in de Pijp
De huisjes bestaan er met gevels van kant
en de ruit is de ruit
met de vergeelde letters ruit
Pim te Bokkel is een veelzijdig en ambitieus dichter. Hij wil in zijn gedichten de wereld niet alleen bekijken en beter leren begrijpen, maar laat ook zien dat hij iets teweeg kan brengen, dat hij de wereld van de lezer kan veranderen. Als hij in dit tempo doorgaat zijn dichtkunst te perfectioneren staat ons van hem een indrukwekkend oeuvre te wachten.