Flaubert’s Keuze
Onverwachts kwam zijn minnares terug.
Ze droeg rode lippen die hij gisteren kersen had genoemd, zo zoet
Ze klopte op zijn deur maar hij hield hem gesloten.
Hoe kon hij gisteren vergeten, vroeg ze zich af.
Het was toch amusant en glorieus geweest? De wijn
had hen losser gemaakt als weke mosseldieren;
en toen had hij haar gestreeld en vol verlangen—oef!
Ze waren beiden losgeslagen en opgegaan
in de alles ontwarrende, vrouwelijke nacht
met haar tedere, dromen brengende omarming.
Maar had hij in haar zijn sterrenhemel gezien?
Vastberaden hield hij zich doof en trok een lijn
op een kaart die hij alleen voor zich zag
met daarop uitgezet: schoonheid, verstand en openbaring.
In haar kloppen, hoorde hij het ritme
van zijn woorden, en hij schreef en schreef—
Op haar bonzen werd hij meegevoerd
door de passie van zijn verhaal. Zo had hij zich
sinds zijn jeugd niet meer gevoeld. Een kinderstem,
de zijne, smeekte zijn moeder om vergiffenis.
‘Gustav, laat je me binnen?’, klonk zijn minnares schor.
Ach, was ik Flaubert geweest dan had ik het wel geweten.