De laatste dag komt er iemand schaken.
Je vraagt wie er een dood paard in je bed heeft gelegd.
De man die tegenover je zit weet niet of hij je moet laten winnen.
In de keuken gooien we met emmers water tot het aan onze enkels reikt.
Je natte haar plakt in je hals, je hoofd in onze handen.
Tijdens de boodschappen dronk je altijd een blikje cola. Van winkelen krijg je dorst.
Daarna zette je het blikje terug in de schappen.
De dag dat je vertrok aten we spaghetti.
Ik zat op het balkon met het bord op schoot in de zon
warmte vergreep zich aan ons, de lucht voelde leeg.
Ik kroop in een vreemd bed
trok mijn knieën op en sliep de hele zomer.