LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Kees Engelhart – Fantastische Gedichten

20 sep, 2010

Van schrijven bezeten

door Joop Leibbrand

Kees Engelhart debuteerde in 2006 in de Nieuwe Contrabasreeks bij BnM uitgevers met twee bundels tegelijk. Onder eigen naam verscheen Wereldsuccessen en als Mila Fertek publiceerde hij Het fijne leven dat mij wacht. Bij De Manke God (een eigen project) geeft hij nu maar liefst drie eigen bundels tegelijk uit. Fantastische Gedichten van Kees Engelhart, Blanke Verzen van Fabian de Sackenay (gedichten eruit stonden in de Poëziekrant van nov.-dec. 2009) en Treurspel van het Zijn. Opgewekte gedichten van Berty Snellens (voorpublicatie in internet-tijdschrift Circumplaudo).
Wie is wie, vraag je je af. Maar Fertek, De Sackenay en Snellens zijn nog lang niet alle persoonlijkheden die zich in Engelhart manifesteren. Zo ligt er een complete bundel klaar van ene Nol Krentsch (Dagen met moeder) en is ook een zekere mevrouw Leenschat van Bodegraven actief. Van haar is het motto bij Fantastische Gedichten: ‘De ware aard van het fantastische is dat zij fantastisch is.’

Niet onmogelijk dat bij Engelhart het aantal heteroniemen van Fernando Pessoa, die hij herhaaldelijk als bewonderd voorbeeld heeft genoemd, benaderd wordt. Zoals bekend waren dat er naast Caeiro, Reis en De Campos nog zo’n twintig, en gelet op het kolossale aantal van duizenden gedichten dat Engelhart zegt geschreven te hebben, zou hij bij een beetje evenredige verdeling wel eens in de buurt kunnen komen. Of er sprake is van een bewuste navolging van de beroemde Portugees? Hoogstwaarschijnlijk niet, want voor een ver doorgevoerd imitatiespel lijkt het diverse werk van Engelhart te authentiek, stromen de gedichten te vrij. Maar dat het schrijverschap van Engelhart maniakale trekjes vertoont, moge duidelijk zijn.

Fantastische Gedichten bestaat uit 36 gedichten, waarvan er elf twee delen hebben. Op een enkele iets kortere tekst na tellen ze al gauw tussen de twintig en dertig regels. En die regels zijn ook nog eens lang, ze dijen soms uit tot wel twintig lettergrepen. Dat zoveel woorden nodig zijn, heeft niet alleen te maken met de sterk verhalende inslag van de gedichten, maar ook met de stijl waarin ze geschreven zijn. Het zijn in een soort tussenvorm van proza en poëzie geschreven mini-novelles, die ons zonder uitzondering in één klap midden in een vaak vervreemdend verhaal plaatsen, soms pure, bizarre fictie, soms sterk gerelateerd aan een herkenbare, maar vertekende werkelijkheid.

Engelharts onderwerpen zijn bijzonder gevarieerd. Zo lees je binnen een paar bladzijden over een met een cyaankalipil gepleegde moord op de vader van een vriendin, over de merkwaardige opvattingen van de negentiende eeuwse Ierse natuurkundige Lardner, de kruisiging van Christus, de door Raphael geportretteerde kardinaal Fedra Inghirami en de zelfmoord van Socrates. Dit is het eerste deel ervan:

DE HALSSTARRIGHEID

1

Zeventig jaar is Socrates nu en eindelijk wordt
Hij beschuldigd van twee naar men vindt
Ontoelaatbare misdaden te weten het niet
Erkennen van de goden die erkend worden door
De staat en daarbij het ophitsen van de Atheense
Jeugd

De beschuldigingen worden overigens behoorlijk
Opgeblazen in de nimmer aflatende pogingen van de
Magistratuur om Socrates die nimmer een blad
Voor de mond neemt als vooraanstaand burger
Van Athene nu eens goed en voor altijd de das
Om te doen

Tijdens het proces beweren maar liefst drie
Aanklagers ten overstaan van honderden
Gezworenen dat Socrates bij voortduring de
Door de overheid in het leven geroepen instellingen
En hun leiders ernstig belemmert in hun functioneren
Dit vanwege zijn scherpe kijk op wat er werkelijk gaande
Is en daarbij nodigt Socrates de Atheense jeugd ook nog
Eens uit hetzelfde te doen

Is een stukje proza nu alleen maar poëzie geworden door het knippen van de zinnen? Zo eenvoudig ligt het niet. Engelhart isoleert een element van de werkelijkheid, past er een bijzondere vorm van concentratie op toe en gebruikt een ambtelijke, haast ietwat plechtstatige stijl. Dat maakt het verhaal dat wordt verteld tegelijkertijd tot de evocatie van het verhaal erachter.

In Fantastische Gedichten is geen onderwerp hetzelfde. Na Socrates verzeilen we in een loopgravenoorlog, lezen we de reflectie op de dood van een Siamese tweeling, delen we de gedachten van een kansloze uitdager van Joe Louis, volgen we een veroordeelde op Duivelseiland en ervaren we de stigmata van kloosterlinge Anna Katharina Emmerick. Slechts een enkele keer zoekt de dichter het dicht bij huis:

EN IEDEREEN BLIJFT WEG

Het is een prachtige zonnige dag begin maart de dichter
Ligt al dagen ziek op bed de dichter krijgt weinig bezoek
En de dichter heeft er wat genoeg van hij wil opnieuw
Van het volle leven proeven de dichter stapt uit bed
En opent het slaapkamerraam de dichter knippert wat
Met zijn ogen tegen het felle zonlicht

Dan roept de dichter leunend uit het raam help mij
Help mij over het hofje waar het huis van de dichter
Aan gelegen is en nogmaals help mij ik ben hier opgesloten
In deze torenkamer en als ik morgenochtend zo tegen
Negen uur geen goud uit hairspray heb gemaakt
Hebben ze gezegd zullen ze mij openritsen als een
Damestasje en daar ben ik zo bang voor o help
O help mij toch de dichter heeft zijn armen gespreid
En kijkt smekend uit over het hofje

Een ventje van nauwelijks vijf kijkt licht verstrikt
Omhoog en zegt mechanisch o hoog en snel daarop
Volgend o laag doe iets roept de dichter het kereltje
Toe die verstard naar omhoog blijft kijken mijn hoop
Is geheel gesteld in u daar jonge vriend

Vervolgens sluit de dichter het raam en trekt het
Fluwelen gordijn toe waaropvolgend de slaapkamer
Van de dichter zich baadt in zacht rood licht
Verkwikt stapt de dichter opnieuw in bed om
Verheerlijkt weg te zinken in een zalig koortsende
Dagdroom
Het is stil in huis

We zijn dan halverwege de bundel en wat volgt houdt het bijzondere karakter moeiteloos vast. Je bedenkingen tegen de ogenschijnlijk zo ‘makkelijke’ manier van schrijven verdwijnen en je laat je meevoeren door een verleidelijke, nauwelijks latente ‘gekte’. Een unieke stem, die Engelhart.

*****
Kees Engelhart (1957) publiceerde in Meander, Passionate, De Brakke Hond, Dietsche Warande & Belfort, Deus ex machina, tijdschrift voor literatuur en beeldende kunst Tortuca, en Prado, het dadaïstische tijdschrift van Willem Bierman. Najaar 2004 namen Koen Vergeer en Yves T’Sjoen vier gedichten van hem op in het eerste deel van De Volksverheffing, jaarboek voor poëzie.
Zie voor de gedichten in Meander hier, hier en hier.
Voor De Contrabas nam Engelhart zichzelf in 2006 een interview af.

Fabian de Sackenay – Blanke Verzen, 39 blz., isbn 9789490869021
Berty Snellens – Treurspel van het Zijn. Opgewekte gedichten, 58 blz., isbn 97894908690104

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...