Peter Helsen (1974, Leuven) heeft een vriendin, Muriel, en twee kinderen, Jip en Pina. Hij werkt aan de KULeuven en publiceerde voorlopig alleen nog maar op Dichttalent. Frouke Arns, die een zomeraflevering van Meander verzorgde, maakte ons echter attent op zijn bestaan. Daarom een interview!
Peter Helsen, wie is dat?
Ik ben goed in het gooien van dingen. Ik heb een haat-liefdeverhouding met getallen. Ik heb een haat-liefdeverhouding met poëzie. Ik heb een haat-liefdeverhouding met nogal wat dingen, als ik er zo over nadenk. Ik heb een ‘oops, wrong planet syndrome’ dat ik voor het gemak als semi-autisme bestempelde op mijn eerdere minibio in Meander. Ik kan geen gezichten onthouden, of namen, of datums. Ik heb een groot rechtvaardigheidsgevoel. Ik hou van programmeren. Ik lees geen lichaamstaal. Ik hou erg veel van de muziek en teksten van Tom Waits. Ik heb een atypische kijk op dingen die soms samen blijkt te vallen met originaliteit, soms niet. Ik ben goed in het opvangen van dingen.
Wanneer is de poëzie en het dichten in jouw leven geslopen?
“Ergens ontploft een bom, maar er zijn geluiden die geen pijn meer doen”
Poëzie is mijn leven niet ingeslopen, maar ingestormd met bovenstaande zin. Het is een regel van een gedicht dat mijn vriendin had opgehangen. Ik weet zelf niet waarom, maar die zin maakte een geweldige indruk op me. Rond diezelfde tijd kreeg ik een typemachine van haar, waarop ik als bezeten tikte en meteen vond ik mezelf een dichter. Al vonden de anderen toen nog van niet. Ik stuurde mijn eerste probeersels onmiddellijk naar uitgevers, die me in ruil en terecht een afwijzingsbrief schreven. Achteraf bekeken waren die eerste gedichten inderdaad niet echt geschikt voor publicatie, maar ze waren wel het begin van mijn dichterschap. Misschien zijn mijn gedichten ondertussen beter geworden, maar ik schrijf nog steeds op dezelfde manier. Die zin heeft blokkades opgeheven die daarna gelukkig nooit meer teruggekomen zijn.
Poëzie is voor mij sterk verbonden met mijn vriendin, die als ‘M.’ ook wel eens opduikt in mijn gedichten. Niet alleen heb ik aan haar ‘de bom ‘ en de typemachine te danken, maar ook een eerste of hernieuwde kennismaking met onder andere Anna Achmatova, Vasalis, Nolens, Herman De Coninck, Borges, Lorca, ..
Van wie is die zin eigenlijk?
Die zin is van Alfred Schaffer, maar ik vermoed dat die nooit in een bundel gepubliceerd is. Wie mij het gedicht kan mailen van waaruit de zin komt, doet me daar een groot plezier mee, want ik heb het niet langer.
Hoe sla je aan het dichten? Kan je een inval opwekken of heb je eerder het gevoel dat je die moet ondergaan?
Poëzie gebeurt. Fysiek. Ik legde het eerder als volgt uit: het hangt in de lucht, maar om die woorden te kunnen grijpen, moeten mijn hersenen kortsluiten. Alsof er geleend en uitgeleend wordt, gestolen ook tussen gebieden die bij elkaar in wezen niets te zoeken hebben. Maar ja, wat heet ‘in wezen’? Dat proces voelt eigenlijk aan alsof ik de boel belazer, alsof het iets heel anders is dan waar andere dichters mee bezig zijn. Dat ik wat zijdelings kom aansluiten, maar eigenlijk geen toegangskaartje heb. Waar ik ook een verschil meen te merken tussen mij en andere dichters, is dat poëzie, – wat het is, hoe het werkt – me eigenlijk niet interesseert. Ik ben altijd op zoek naar de fysieke impact van het woord, of het nu over schrijven of lezen gaat. Het is zelfs meer dan dat. Soms vrees ik dat wanneer ik technisch weet wat er gebeurt bij een gedicht dat ‘klopt’, de deuren zullen dichtgaan. Pas onlangs ken ik, door analyses op websites als Dichttalent en Gedichtencorner, termen als ‘ellips’ en ‘enjambement’. Ik kreeg ooit als commentaar dat er enkele fraai geplaatste enjambementen in een gedicht zaten. Nu kan ik me inbeelden dat dat één van de redenen is waarom dat dat gedicht werkte, maar ik moet er niet aan denken bewust bezig te zijn met het plaatsen van die dingen.
Waar schrijf je vooral over?
Ik stel vast dat ik vaak over vrouwen schrijf. Soms ook in eerste persoon. Ik heb altijd het vermoeden gehad dat ik hen goed begreep, maar sinds kort heb ik door dat dat gewoon komt omdat ik hen even slecht begrijp als mannen. Ik schrijf vaak over verlies, over verkleining met een punt als vervolmaking. Ik had een gedicht dat heette ‘haar eindeloze wens een punt te zijn’. Die zin behelst nogal wat ideeën die vaak weer opduiken. Over machteloosheid ook; in die context zijn kinderen vaak onder- of voorwerp.
Lees je veel andere poëzie? Zo ja, van wie en waarom?
Ik hou nogal van Alfred Schaffers werk. Van Anna Achmatova ook wel. Van Toon Tellegen, die voor mij in de eerste plaats poëet is. Voorts is mijn poëziekennis zeer beperkt, maar daar komt stilletjesaan verandering in, waar ik heel blij om ben. Op de internetfora volg ik ook wel enkele dichters. Toen ik Meander heb leren kennen bleken de dichters die ik op andere fora volgde, bijna allemaal al in Meander te hebben gestaan. Nu is het dus mijn beurt.
Lees Peter Helsen op zijn site: http://www.maarwaar.be