Peter Knipmeijer
En ineens bevind je je in een situatie III
Je komt thuis en je ruikt
schimmel het kan de koelkast zijn
of het aanrecht of een van de oude spoken
in je hoofd
je doet of er niks aan de hand is
spoken voeden zich
met reacties dat gun je ze niet:
verdriet hou je voor jezelf
als er meegekeken wordt.
als er meegekeken wordt
lach je naar iedereen
er is niks, zeker niks
wat leeft buiten koelkast
of aanrecht:
spoken. bestaan. niet.
spoken. bestaan. niet.
spoken. bestaan. niet.
Aramantha Groen
Tapijt
het blijven van die jongens
die met blokken bouwen
alles rust op fundamenten
zeiden ze en leerde je balans:
een gelijkzijdige driehoek
op een vierkantige, want
huizen zweven niet
zo werden blokken golven
en geen daken, maar
gelaagd geluid, muziek
zwarte stemmen onder water
het vergt een zelfde concentratie
om je meisje uit te kleden
de rits beheerst over haar schouder
vleugel gelijkvloers te dwingen –
haar hals geen seconde
ongekust
ik zie het zo voor me
laag voor laag, die
lange, blonde wimpers
een smalle lip, heel kleine tanden
toen je bloklandschap in één beweging
vlakgestreken werd
Trijntje Gosker
Pop met kleertjes
Stil is het huis waar niemand meer past
– stokdoof de albums in laden
boven de bank die wist hoe het zat
tikt driftig de klok met de plaatjes
zij weet van de klepel maar hoe kan de klepel
weten van de klok als iedereen die spreken kan
blijft zwijgen
waar is het kind dat vragen stelt?
Karlijn Groet
Nu zich mijn wegen scheiden
op dit kruispunt in mijn hart
het trottoir het lege blad
waar druppels zich
als letters laten lezen
wend ik mij verlegen
van mijn eigen stappen af
houd terwijl ik sta
de regen tegen
droog een schaduw
op het donker van de tegels
weet terwijl ik op de ochtend wacht
een schoner mens in mij
met nieuwe regels
de ander die de dag
voor mij bedacht
Tom van Haerlem
drie maal rond de zon – beelden van Basho | ||
kersenbloesem zomerstorm raast waterzon komt op een nieuwe maan net van goud blauwe reus amper drie weken |
kiku-shidare treurt blij rammelende pannen de vlinder likt de dauw negatief getekend lonkend naar de autocars gekronkeld uit een peul van knop tot rot |
in de koesterkom hongerige nacht late asterpracht bevroren zilverstift narcissenveld geurende lentegod weidebloemen |
Marco Houtschild
Landschapsontwerp
Je hebt geen water nodig om water te suggereren,
geen uitzicht om toch de verte te kunnen ervaren,
je moet alleen een rietkraag maken, er een vlucht
ganzen uit op laten vliegen en die nastaren tot nu.
Of andersom: je begint op papier en schrijft een v
in de lucht, dan schets je de halmen terwijl je blad
al flabbert in de wind, je verf begint door te lopen
en er kwetterend een paar ganzen op de plas landt.
Jeanine Hoedemakers
Wat om vergeving vraagt
ik vergeef je, kopje
de barst in je ronding
je incontinentie
ik vergeef je de koffie
die uit je wegsijpelt
ik vergeef je, barst
de woorden
die geen raad weten
met mijn gedachten
oorzaak gevolg
composities van gebeuren
ik vergeef
Jan de Bas
De brandweerman van het gedicht
Zij houdt niet van vuur op het vel,
niet van brandneteltekens.
Zij houdt niet van prikkende zinnen
als steken onder water,
zwaarden als woorden,
poëzie als een mes.
Zij wil geen taal die vlammen slaat
op het papier van de ziel.
– Troost je meisje,
ik ben de brandweerman van het gedicht.
Guido de Bruyn
ars poetica
bovenal bemin het woord, maar niet
te veel. ban de krul, mijd de zilverkwast,
ontvet je taal van franje. een gedicht
is dieper dan zijn klankbokaal
waarin niet telt de glans van elke vis
maar hoe de woorden samen zwemmen.
dat is het begin: de dichter blaast
zijn helder glas en laat daarin
een school van zinnen zinken. een ballet
lijkt het, zolang cadans en binnenrijm
ons weten te bekoren, maar
wat we horen willen is een knapenkoor
dat klinkt als één sopraan: een aria die zich
loszingt, boven de bokaal.
Sylvie Marie
Vers
schuift een schrijver op de eerste
dag van een nieuw begin aan tafel
en kijkt uit het raam:
dat hij sneeuw ziet, een doek
op de dingen alsof iemand is vertrokken
en al het vorige in het ongewisse wilde laten.
dat hij niet denkt: straks strooit
de dooi weer kleur in alles.
dat hij zelf dooit, holderdebolder
naar buiten snelt en snel
zijn eerste woorden op het witte vel
trekt
als een stempel,
een vers spoor
om op door te gaan.
Peter van Galen
Ook die dag
we ontwaakten pas toen de portieren sloegen
de weg liep langs een suizend spoor
we zongen met de dingen mee
de nieuwe stad sloeg om ons heen en keek
wij waren wel bijzonder mooi
met al die duizelingen
ook die dag ben ik gezond geboren
terwijl jij naast me altijd al bestond
Anke Leenders
te koop
dit zou over de olijfgroene vaas
in het midden kunnen gaan
dat er geen water in zit
omdat er geen bloemen in staan
of over de lamp erboven
daar bungelen achttien lichtjes aan
het zou een vers kunnen zijn
over de schaal zonder fruit
hoe alles bedierf en weg werd gedaan
maar het gaat om de tafel
van een meter breed
en drie meter lang
er kunnen wel twaalf stoelen aan
Theo Monkhorst
Spiegelwoorden
In de spiegel huist een ander.
Gescheiden door gesloten glas
zijn wij vreemden. Soms vermoeden
wij elkaars bestaan door een onverklaarbaar
gerucht, een vreemd fladderen, hoog zingen
over de steppe. Altijd verlangen uit de verte.
Als tijd ons scheidt zijn wij onbereikbaar.
Komen wij eerder aan, of reizen wij in cirkels?
Soms kruist een onverklaarbaar spoor ons pad
en staan wij stil in verwachting, maar geen geluid,
laat staan een woord van herkenning.
Als wij dezelfde zijn dan zijn wij anders.
Ruggelings vergroeid gaan wij ons eigen
pad, zingen een ander lied en spreken
vreemde talen. Onaangedaan op zoek
naar spiegelwoorden die elkaar verstaan.
Uit: Omdat er iets ontbrak, 2010. De Witte Uitgeverij, Leiden.
Karin Doornik
Dwaalgast
In de herfst zwerft de monarchvlinder
over de wijde, Atlantische oceaan
dwalend, zonder kind of kompaan
verdwaasd fladderend als een blinde.
Hij nadert het eind van zijn bestaan
als geen zilverdraad hem kan binden
hij nergens grond kan vinden
met nog een enkele mijl te gaan.
Boven zee zendt hij een morseteken,
zingt zijn ongehoorde zwanenzang
ver van enige buitenpost
Hij, die van de route is afgeweken
is een enkele vleugelslag lang
van eigen lichtgewicht verlost.
Thom Schrijer
wintermorgen
Daar is de scheelte
van de eerste wintermorgen
met evenveel kooldroeve
donkerte als fijn gesponnen
gelig licht en evenveel
aangezegd doodgaan
als in nieuw uiteenvallen,
als zich de tijd verdicht
en wij het glazen voorhuis
van de winter binnenlopen,
bijgestaan door standvogels
en steevaste beloften
en misleid door dubbelbeelden
van eerder en later tegelijk.
Kees Hermis
Winterboom
Een boomkruin waar de vogels uit zijn weggevlogen,
een leeg geraamte in de lucht
soms keert het licht en maakt een bocht naar
deze godverlaten plek, verjaagt het lange wachten
de takken botten uit, dragen een gloed die op
jouw terugkeer duidt
een en al aandacht is het land dat luistert naar
de winterboom waarin het omgekeerde licht
zichtbaar maakt jouw gezicht, jouw lichaam
ongeschonden naakt
maar dichterbij dan dit moment zul je niet komen,
want wie jij was, geworden bent, wordt door de tijd
genadeloos weggenomen, en bomen weten dat
Uit: Tijdland, verschijnt in december
Koos Hagen
Tillift
Gehangen tussen hemel en aarde
weet zij niet meer van hier en nu
waarom de zuster wordt geroepen
en door de lucht spreekt tot een god
zij hoort de vragen aan waar ben je nou
zie ik je morgen wat zaterdagavond
zorgen van overlevenden waarvoor zij vlucht
onder gestorvenen die vrolijk wenken
haar stoel wacht voor het raam, gericht
op kille overkant, vervuilde zonneschermen
gesloten gordijnen, wazig zicht op land
verhuizing, open eindbestemming.
Bert Lema
Verslag van een mens
In welke ondergrondse parking liet ik me
ik loop en knijp mijn wang
er was iets van belang
vroeger toen ik geloofde
ik zag het overal
draden tussen bast en haag dij en borst
ik reed van berg tot zee en reed me vast
er is een tijd die me ontgaat
misschien liep ik trappen op
misschien werd ik gedragen
ik knijp in etalages
kwets me aan torenkranen
ik herinner me kraaien en duiven op velden
tochten vol doelloos geluk
Ann van Dessel
in haar huis
in haar huis is hij gebeurd. zij was er niet, hij kon
haar ontkomen. maar hij is gebleven, één dag. net
lang genoeg voor de stenen om zich naar hem te voegen.
het licht van de middag zag hoe de trap naar
hem plooide, de stoel en de tafel. zij weet dat hij
aan haar heeft gedacht. haar boeken hebben
zijn handen gevoeld en de spiegel zag hoe hij lachte.
hij besliep het bed zonder haar. maar zij leest
de lakens, het hoofdkussen. misschien dat
laag bij de grond zijn naam nog woont en het raam
dat hij sloot nog steeds op de uitkijk staat.
Geert Beeckman
Vacancy
Kom binnen
ik heb nog een nacht vrij
vul in voor de tijd die je blijft
naam reis het bevroren toeval
dat je hier naar binnen kon kijken.
Zoek geen ander bed geen spijt
te veel woestijnzucht en het enige
neonlicht je komt laat langs en andere
vensters duiken niet op.
Morgen honger vanaf zeven
mocht je nog leven de dienster bestelt
hier al een eeuw de tijd van koffie
nadien ligt de weg er weer.
Daniël Bras
de thuisblijver
we zouden me thuis moeten laten de ramen bezemen
want spoedig zul je meer te weten komen
en we zetten me bovenop het dak zo kan ik horen
wanneer de bomen niet ver genoeg reiken
dan vertel ik mezelf aan jou
ik zie aan het geluid wanneer je de pas erin moet houden
zodra je eenmaal naast me mijn plaats zult hebben ingenomen
voeg je iets van mij aan jezelf toe
Edward Hoornaert
Zure wijn
omdat de heuvel zich
niet meer verheft
omdat de spons
de dorst niet langer lest
leren we afvallig zijn, lopen we
leeg het graf voorbij
wie snakt naar zure wijn krijgt gif
wie hapt naar adem wordt verguisd
(toch overleven wij)
stel je de hemel voor als kruis
nagel je erin vast en schreeuw
het is volbracht
Yerna Van den Driessche
Het Oeverloze Eiland
in de wreedste maand maart
gearmd door het park drevelen
het druk hebben met twijgen
die uitlopen, met vrouw zijn
en dat dragen van malachiet helpt
bij pijnlijke menstruatie
te laat opzij springen, vuisten
naar de rug van de gele fiets
om opspattende ergernis
op het oeverloze stranden
met koffie en advocaat
winterrolletjes verzachten
alle frigide remmingen losweken
met een koekje van eigen deeg
alle fietsen zwart maken
Ellen Deckwitz
Spookje
Nadat hij er al maanden spookte, begon ik uit mijn hoofd
te leven. Er brandde steeds minder licht, ik tukte
hem verder in. De dekens werden een plek om onder
de dromen vandaan te komen. Leven dat hij me liet,
de moeite het aan te zwengelen. Plek zo blauw als het hart
van een gasvlam. Mijn polsen grauw van het carbonpapier
maar ik schreef hem en bundelde binnenwanden
en het ging een ogenblik
voor eeuwig.
Steven Mortier
de zon licht de nacht uit zijn zadeldaken. door kozijnen halen
opgeluchte lakens adem. haa, hoor hen ademen als hijgen
de ramen, als hese huigen van vermoeide huizen. soms
kan geen zon de kilte uit je knokkels jagen. straten liggen
bezaaid met verstorven vertier. vroege vaders staan in lichterlaaie
voor late dochters. geen lievemoederen komt tussenbeide. laat hen
snateren vaders. hoeveel nefaste vriendinnen kan een stad bevatten?
hoeveel laatste bussen vol deugdzame kinderen? later zullen ook zij
met witte knokkels in hun zakken zich ergeren aan de eenden.
hoe doodgemoedereerd die hun vette drijfveren schikken in blindelings
schitterend water. ook zij zullen verfomfaaid kuieren langs de kaaien,
onbeweeglijk bevend staren naar de rivier die met haar mond aan deze stad
een naam schonk. dit middelgrootsteedse Eden, dit Elysische kutgehucht,
deze hoer die de hemel in haar etalages stalt en haar klanten bekaaid de deur
uitduwt. niet dat er een hel is. alleen is de hemel soms donker en dronken.
Marleen van der Velden
Op het station
Er reden geen treinen. De sporen waren
bevroren, net zoals de gemorste koffie
op het perron. Mensen ademden zichtbare ergernis.
Op dat moment zag ik mijn voorland.
Ze zei: ‘Ik vind het niet leuk.’
Het klonk zo humorloos dat het een grapje werd,
dus had ze het waarschijnlijk serieus bedoeld.
De gezichten van de reizigers om haar heen
droegen sporen van grote haast, maar nu lachten ze.
De vrouw keek me verbijsterd aan. Misschien
herkende ze haar verleden aan de manier waarop
ik mijn handschoenen droeg, met vuisten, of
aan de tas die al jaren uit de mode was.
Het lukte haast niet meer mijn mondhoeken te bewegen,
toch probeerde ik geruststellend te glimlachen.
De vrouw herhaalde: ‘Ik vind het niet leuk’
en ik bedacht dat ik dat had moeten zeggen.
Ze droeg een uitermate lelijke jas.
Wout Joling
Omslaan
ze bedoelde niet een kano of winterwind
op een bladzij van gevoelskou
met een foto van sperwers die afspurten
op dat gele rondje dat een zon op een tafelkleed voorstelt
precies op het middaguur
als we biologisch aten, dat bedoelde ze niet
niet dat ze niets bedoelde
dat ze niets meer om liefde gaf
maar net toen we dachten dat ze een conclusie trok
keek ze naar een onvindbare plek
watervogels op de achterflap zo wisten wij
zover kwam ze niet, hooguit wimpelde ze, nietsvermoedend
een bladzij terug naar het onbegrepen gedicht
van een dag op een wildwatermeer
Marnix Speijbroeck
Gebruiksaanwijzing
* *
*bewaar de gebruiksaanwijzing voor latere raadpleging (Braun)*
*zo beschermt u zichzelf en vermijdt u schade … (Miele)*
blijf blind voor de gebarentaal
je wil niet horen wat men zingt
laat enkel nog je lippen lezen
lach schamper om elk scharrelei
begraaf het in je rimpelzand
bewaar het in je okselhaar
laat ruiken aan je tijgervel
vervellen is je plicht, leg stil
vergif in elk van je seizoenen
vermijd wat heet de inktpijlvis
op zoek naar onbeschreven blad
hij stift jouw lippen purperblauw
vouw dan jezelf voorzichtig dicht
opdat je bitter bidden zou
maak zo tot slot je hart gezond
Julien Holtrigter
Het doek gaat op
Ik had mijn standpunt mooi dichtgetimmerd dacht ik
maar zak er nu toch nog doorheen, mijn hart
is vergeten, klop klop, hoe het zich toegang verschaft
bij u, mijn publiek.
Nijptang en zaag, sist de souffleur, maakbaar
is niet het leven maar wel het vizier waarmee men
de chaos benadert.
Op mijn kleine toneel voorzien van een vrolijk decor
met veel vals perspectief doe ik mijn kunstje, diffuus
belicht door een oud verhaal speel ik het kind in de grijsaard,
het dolende schaap (in het kleed van de wolf) en de god
Met Stomheid Geslagen. Een volgevreten gezelschap
speel ik in mijn eentje: neem ons niet kwalijk dat wij
bestaan, roep ik uit, o arme vertrapte planeet!
Er wordt alleen maar gelachen, heel even.
Runa De Moudt-Svetlikova
Een donker huis
Het klampt in de gordijnen schurkt zich
zacht tegen muren kruipt ons koud in
de kleren het huis, zet thee met honing
die niet smelt (lepel roerend, roerend)
en wij alvast een dag bekijken woorden
schikken de verste dichter en ik, zwijgen
de thee koud tot iemand afscheid neemt
en iemand overblijft. Het is pas later
dat we afstand dichten: van dood moet
iets goeds en anders doen we wel alsof
(het blijft) achter gordijnen blijft het.
Antoinette Sisto
Winterbomen
Dat winterbomen oud en broos geworden
nog zo wit schitteren zouden
langs weilanden – verstild markante rijen
had je dat gedacht vorig jaar ?
Het was niet dat we geen kerstboom
met echte naalden in huis hadden
gehaald en de geur van bossen
digitaal en virtueel gemaakt
niet voor de nodige gezelligheid
zorgde – die was er wel
Dit jaar is alles anders
zie hoe oogstrelend sereen de boerenhoeves
zich aftekenen tegen de muisgrijze einder
je zegt ik zie niet verder dan dat
en ik laat het voorlopig zo.
Estelle Boelsma
het gedrag van herfstbladeren
ik kijk je aan – heel vluchtig en zenuwachtig en dan
naar boven langs je heen
hier zijn we zacht en de bladeren vallen caleidoscopisch
bepalen de plek waar we toeven
ik zie de roofvogel biddend om zich
over jouw gezicht uit te storten
en alles gaat langzaam en kristalhelder
verblijven we
deze maanden vouwen ons terug
Eric van Hoof
De Wisseling van Seizoenen
Een hand vol hart waar
langzaam de laatste verloren
groene zuchten uit wegdwalen.
De schimmen gleden over het land
en de irrigatiekanalen van de polder
dekten zich ermee toe.
De auto’s schenen uit slaperige ogen
die doelloos dwaalden
over de onzichtbare brug.
Persephone ging weg
haar blik veegde over haar voeten
en de straten zwachtelden zich in.
Bouke Vlierhuis
Op beperkte schaal was de gekozen strategie succesvol
Vechten of vluchten helpt niet tegen ijstijden. Dat ondervond al menig diersoort.
Dat we achter dranghekken staan, onze kinderen tegen ons aangedrukt.
Wat is het nut van paniek als je nergens heen kunt?
Waar kunnen we een klacht indienen?
Wat gaat de moraal je aan als je niet kan rennen?
Als je niet zou kunnen rennen als je de ruimte om te rennen al had?
Weten, hoe groot en mystiek ook, behoedt je niet voor een doffe smak,
het korte donker dat ons bij de holbewoners brengt.
Wat is het nut van die prut in je hoofd?
Geweld en gejammer laten voor gedachten geen ruimte,
drijven de dieren de stress uit de klieren.
Er zijn stoffen die sluipend het skelet aantasten, het zenuwstelsel.
Onze gedachten steeds viskeuzer, kneedbaar voor wie weet wat hij doet.
Onmogelijker & makkelijker gemaakt.
Het dreunen, altijd.
Maren Mostert
je zwijgt
de lampen kletteren
zwaar van jarenlang hangen
en de planten
houden hun adem in
de hamster rent rondjes
in zijn molen tot ook hij
er dood bij neervalt
want we vieren samen
kerst in alle stilte
en nemen er nog één