Jammer eigenlijk
door Joop Leibbrand
De Vleutense uitgeverij Lipari van André Verschoor geeft sinds 2006 poëzie uit, maar kwam kennelijk wat moeizaam op gang, want in dat jaar verscheen er slechts één bundel, Scheiden voor vaders van een auteur die zich verschuilt achter het pseudoniem De Romein. In 2010 volgden er vier nieuwe uitgaven en voor 2011 is al nieuw werk aangekondigd.
Lipari probeert zich op de kaart te zetten als een serieus poëziefonds, met speciale aandacht voor de vormgeving. Zo meldt de uitgever trots dat voor de omslag van een bundel een jonge onbekende kunstenaar een opdracht krijgt, waardoor een aantal bundelafbeeldingen de weg naar het museum al gevonden zou hebben. Inderdaad zien de omslagen er fraai uit, maar daar doet het binnenwerk dan helaas weer afbreuk aan: de katernen zijn gelukkig genaaid, maar het papier is te dik en te wit en de gebruikte letter is te dun en te klein. Het positieve dat je er over kunt zeggen, is dat deze kille lay-out wel een eigen herkenbare stijl oplevert.
Met Scheiden voor vaders bundelde De Romein (over wie behoudens een stukje in het Stadsblad Utrecht niets te vinden is) zijn verzamelde gedichten uit de periode 1986-2006 en het was dus bepaald een gelukkig toeval dat hij vervolgens meteen bij het nieuwe Lipari terecht kon. Zou het soms zijn, dat de uitgever de publicatie van zijn eigen werk mogelijk maakte en Verschoor dus nu zijn tweede bundel publiceert?
Ode is in ieder geval het werk van iemand die enige mystificatie niet schuwt, want de auteur wil doen geloven dat de gedichten geschreven werden naar aanleiding van het bewust gezochte live contact met speciaal daartoe ingehuurde modellen, ongeveer zoals ook fotografen, schilders en beeldhouwers werken. De Romein zegt zich te hebben laten inspireren door modellen van alle soorten en maten en ‘schilderde zijn model met woorden, boetseert haar soms met rijm en houwt haar uit een ruw bolk taal’ zo staat te lezen op de achterzijde van de bundel. En in Stadsblad Utrecht beweert hij: ‘We spraken […] af in het atelier van een bevriende kunstenaar. Het model poseerde terwijl ik de ruwe versies van het gedicht opschreef. Dus voor mij was dat een kwestie van samen met het model praten, luisteren, dichten en kijken tegelijk. […] Het mooie van dichten met een live model is dat je niet alleen de buitenzijde van de vrouw ziet, maar ook een stuk binnenkant, want we konden praten over haar ambities, dromen en angsten. Bij een fotoshoot, beeldhouwwerk of schilderij zie je die binnenkant niet, dan kun je er alleen naar gissen.’
Wat er ook van waar mag zijn, het idee om op deze manier een lofzang op de vrouw als ModeL te schrijven, is zo origineel, dat het hoge verwachtingen schept. Helaas weet De Romein die nauwelijks waar te maken; 91 bladzijden lang krijgen we titelloze, smalle stukjes geknipt proza voorgeschoteld, een soort minimalisme dat slechts af en toe een beetje tot leven komt, zoals in dit gedicht waaruit meteen mooi zijn werkwijze blijkt:
Haar lange benen
verdwijnen
hoog
in haar heupen.
Onzichtbaar
achter dunne stof.
Haar lippen
krullen zichtbaar
van verbazing
als ik haar vraag
naar het
onzichtbare.
Haar ogen,
diepdonkerbruin,
glimmen
als ze moeiteloos
vertelt
over haar geheim.
We kennen
elkaar
nu twee uur
en de spanning
is niet te houden.
Vier gedichten later
beschijnt de zon
ons prille vertrouwen.
De dichter zelf is prominent in het werk aanwezig, als persoon en als dichter. ‘Ze verdient een bundel,/ een bloemlezing van/ haar leven.// Ze krijgt een begin.’ schrijft hij bijvoorbeeld elders, en: ‘Minutenlang/ staan ze daar,/ bewegingloos.// Slechts de hartslag/ die de lucht beweegt/ in de ruimte tussen hen.// Hij dicht de woorden/ in de vorm/ van haar figuur.// Soms komt taal tekort.’
Het is een tikkeltje flauw om de dichter die laatste woorden als spiegel voor te houden, maar het is wel wat voor de meeste teksten geldt: taal schiet tekort, en dan niet omdat die, zoals hij het zelf bedoelt, niet het onzegbare weet uit te drukken, want daaronder gaan immers de grootse dichters gebukt, maar omdat het wél zegbare zo vlak, zo dimensieloos blijft. ‘Tussen/ gedachten/ en/ gedichten/ zit niet zoveel/ verschil’, luidt een compleet gedicht en daarmee wijst De Romein feilloos op het misverstand dat aan de bundel ten grondslag ligt. Gedachten kunnen nog zo briljant zijn, taal maakt de tekst en bepaalt het niveau.
Symptomatisch voor de relatieve taalarmoede van deze bundel is het grote aantal herhalingen dat erin voorkomt. Ongebruikelijk observaties als ‘scherpe kaaklijn’ en ‘hoekige kin’ worden niet eenmaal, maar wel acht keer gebruikt, dat een mooi model de wereldvrede dichterbij brengt, lezen we in kleine variaties zes keer, en dat dankzij Darwins evolutie die mooie vrouwen er überhaupt zijn, wordt ons vijf keer voorgehouden. Een goede redacteur had hier dankbaar werk kunnen doen. Haast monomaan gaat het over de ogen van de modellen en als je alle woorden uit het woordveld meetelt, zoals blikken die geworpen worden, en kijken als zodanig, kom je op zo’n honderd keer. Sinds Petrarca weten we dat ogen de vensters van de ziel zijn en daarom in liefdeslyriek vrijwel onmisbaar, maar dan moet die ‘ziel’ wel zichtbaar worden gemaakt. Aan die ‘binnenkant’ komt De Romein echter niet toe. Het blijft bij constateringen als ‘Het leven/ van een modeldichter/ gaat niet/ over rozen/ maar over/ ogen/ en borsten// Over leven!’ en ‘De dichter/ is geen billenman/ geen borstenman.// Nee,/ de dichter/ is een man van ogen.’
Slechts een doodenkele keer passeren er regels waarbij je opveert en ineens vreest de dichter geen recht te doen. Hierbij bijvoorbeeld: ‘Van woorden/ word je niet zwanger.// Jammer eigenlijk.’ Ja, jammer. Kennelijk hebben al die wel of niet fictieve modellen hun Romeinse schepper toch niet voldoende weten te bevruchten.
In het recensie-exemplaar is bladzijde 98 met het slotgedicht ook afgedrukt op wat pagina 86 had moeten zijn, waarmee die tekst dus onbedoeld extra aandacht krijgt. Dit zijn de laatste regels: ‘De dichter is klaar./ De bundel af./ Het boek kan// dicht.’ Te vrezen valt, dat het niet snel meer opengaat.