LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Jacob Groot – Divina Noir

20 jan, 2011

Laat je overspoelen

door Bouke Vlierhuis

Mijn naam staat achter op Divina Noir, de nieuwe bundel van Jacob Groot. Dat komt omdat ik hem in de recensie van zijn vorige bundel Lofzang, ondanks een paar kritiekpuntjes, een ‘briljant dichter’ heb genoemd. Andere recensies die worden geciteerd op het achterplat zijn onder andere van Piet Gerbrandy en Ilja Leonard Pfeiffer. Voor wie die heren een beetje volgt, zijn hun namen een indicatie dat het hier niet om een makkelijke dichter gaat. De stijl van Jacob Groot is intens zintuiglijk en erg gericht op klank, waarbij de inhoud het vaak vooral van suggestie en associatie moet hebben. Zijn gedichten zijn lang (zijn bundels laten zich zelfs vaak lezen als één lang gedicht) en bevatten weinig makkelijk citeerbare regels. Veel meer willen zij de lezer meeslepen en dat vereist een overgave die niet alle lezers kunnen opbrengen.

Dat gezegd hebbende moet ik constateren dat Divina Noir een veel meer verhalende toon heeft dan zijn voorganger. Zeker op de eerste pagina’s overheerst een nadenkende toon die zelfs af en toe aan Nachoem Wijnberg doet denken:

wat?

Ik ging tot in het noir, zoals me
gezegd was, waarna ik de lamp

ontstak, wat kan worden uitgelegd als
dat ik ging alsof ik niet terugkwam, zoals ik
zei ik ga om er even uit te zijn, want het staat

geschreven dat je gaat zoals je komt, namelijk
als onbestaande, wat me verbond
met het donker om ons heen, met name

op de weg, al of niet aangelegd, die noodzaakte
tot een buiging als m’n hand raakte aan via
het instrument de band, juist met de weg, die langs

m’n vingers streek, waarna ik de lamp
ontstak, niet om te zien
waar ik ging, maar, zoals gezegd

wordt, om gezien te zijn

Maar ook Jacob Groot de klankdichter is al meteen present, zoals in ‘waar?’:

Ja zei ik, tegen
de opeens
godsgruwelijk grote me beringend indringende
om wie niet heen rinkelende
maar zich tot mij en alleen
tot mij niet alleen rechtstreeks
maar ook letterlijker dan een plechtige
rechter richtende
nacht die compleet uit het niets
verscheen

En, als een klassiek componist die af en toe op ironische wijze een citaat uit de populaire muziek gebruikt, gooit hij er een schmierende woordspeling achteraan:

Dat is ook eigenlijk veel heerlijker.

Een thema dat als een rode draad door Divina Noir loopt is dat van de spiegeling, de omkering. In het verlengde daarvan is de dichter niet bang om naar zichzelf te kijken en zijn ego ook dubbelzinnig te portretteren. In ‘mag ik me nu even voorstellen?’ schrijft hij over hoe hij met een microfoon ‘die bestond / uit een nieuwe aardappel geschroefd / op een oorlogswinterpeen’ popzangers nadoet. Verderop heet het: ‘Want niet ik zong namens mezelf / maar een ander en zweeg terwijl / ik luisterde naar de zender / die me voorschreef // er is maar één nummer 1’. En zo zet Groot heel vaak, met een serie subtiele omdraaiingen, alles op losse schroeven.
Later, in de afdeling ‘De Bergman komt’, waarin ‘Bergman’ voornamelijk begrepen moet worden als een verwijzing naar filmmaker Ingmar Bergman, werkt hij het spiegelthema – en dus het ego-thema, het idee van kijken naar jezelf c.q. je anders voordoen dan je bent – uit aan de hand van de film als metafoor. Maar hij kan het natuurlijk niet laten om daarbij ook weer de dingen om te draaien:

Jammer, Het Leven heet nu eenmaal
de film. Let op: we gaan
onverdroten door, maar je mond
bloedt nog? Dan beginnen we opnieuw. In de film
is het doodgewoon dat een kus wordt
overgedaan. In Het leven
filmen we de kus zelfs als traan.

(uit ‘close-up’)

Zo kan Groot lezen een intellectuele bezigheid zijn. Maar het kan ook helemaal anders. ‘voorkonde van vinyl’ zingt de lof van het draaien van een plaat. Het is een intens muzikaal en zintuiglijk gedicht:

O strot in het licht
op mijn hand breek
niet de drum in mijn bloed
of preek de snaar in mijn sop

[…]

de plaat draait

als een zee zich om
opdat ik maak mijn entree, mijn naam
heet diamant, ik loop door
de groeven in de chain gang

Ik las dit gedicht en besloot mijn bescheiden vinylverzameling te voorschijn te halen. Ik las toen de rest van de bundel, hangend op de zitzak in mijn werkkamer, platen draaiend van Black Sabbath en hun hedendaagse epigonen die vaak onder de noemer stoner rock worden gevat. Zo hard dat mijn buren gedacht moeten hebben dat mijn midlifecrisis begonnen was. Maar deze poëzie is nou eenmaal als harde muziek: hij komt pas echt goed over als je je laat overspoelen, overweldigen door de kolkende stroom associaties en beelden die de dichter op je afvuurt. Dan zie je ook waar de flauwe woordspelingen, de platte seks en de klankassociaties voor zijn. Lees je Groot te langzaam, te geconcentreerd, dan kun je je er aan ergeren. Maar zet je een plaat op, laat je het gekraak van het vinyl en de gruizige gitaren op je inwerken en lees je deze bundel op het tempo van de muziek dan zie je het: hier worden de zintuigen, niet het intellect, geprikkeld. Het zijn songs. Het is muziek.

En op de laatste twee pagina’s wordt het dan ineens weer heel erg stil als de dichter, bij wijze van afscheid, zichzelf en zijn werk nog even relativeert: ‘Dit is mijn geloof // Afhandig maakt het me alles // Door het niet weer te geven / laat ik het me / welgevallen als ons gezamenlijke / gebrek / Het gaat om bijna niets // Ik vertel er ook niks bij // Omdat de zege vanzelf spreekt’

Divina Noir is een echte Groot. Maar het is ook een compleet nieuwe. Jacob Groot maakt poëzie die altijd uit een aantal herkenbare ingrediënten bestaat, maar voor iedere bundel mengt hij ze in een andere verhouding. Zo vindt hij zichzelf telkens opnieuw uit, zonder het typische Groot-geluid geweld aan te doen. Dat maakt iedere bundel van hem weer een belevenis. En dat maakt Groot… nou ja, briljant dus.

 

     Andere berichten