pak me, pak me dan!
door Joop Leibbrand
Giselle Ecury (Aruba 1958), dochter van een Arubaanse vader en Nederlandse moeder, woont al bijna haar hele leven in Nederland; ze was lang werkzaam in het onderwijs, maar had ook heel divers ander werk. Zij is de auteur van twee romans, Erfdeel uit 2006 en Glas in lood uit 2009. Als dichter debuteerde ze al in 2004 met Terug die tijd, een bundel die van de NBD/Biblion-recensent de kwalificatie ‘eenvoudige, toegankelijke gedichten’ kreeg.
Vogelvlucht kan ook zo getypeerd worden. Het is een bescheiden bundel met niet meer dan 27 gedichten, vol met goede bedoelingen, maar helaas zonder dat er ook maar iets aan te beleven is, noch inhoudelijk, noch qua taal. Poëzie voor mensen die van een gedicht niet meer verlangen dan dat het gevoelig, herkenbaar en vooral begrijpelijk is. Omdat er heel veel van zulke poëzielezers zijn, is het lang niet uitgesloten dat Ecury met deze gedichten succesvol zal zijn, en dat is haar dan van harte gegund, want het onnadrukkelijke, haast naïeve ervan neemt toch ook weer voor haar in.
Haar onderwerpen zijn liefde en erotiek in de breedste zin, van herinnerd tot in trouw en ontrouw beleefd, en de natuur, met name strand, zee en duinen rond Bergen en Schoorl, zo Nederlands dus als maar zijn kan.
vlammen
vlammen in de duinpan
hartslag hijgt jou dicht bij mij
vandaag ben ik zo zomerhitsig
toe – pak me, pak me dan!
vallen in het helmgras
wolken om ons heen
zand op je lijf zoekt vanzelf mijn hand
zullen we doen, dat jij mij was?
loom liggen in het zonlicht
middagblauw bereikt de grond
mond op lippen proeft –
en pruilt –
vooruit: nog één,
op je gezicht!
Het is jammer het te moeten zeggen, maar dit is toch nauwelijks beter dan wat je doorgaans aan ‘gedichten’ aantreft in zondagse advertentieblaadjes. ‘pak me, pak me dan!’, zoiets laat je toch niet passeren…
In een volgend gedicht noemt ze haar witte vroege voorjaarsbenen ‘melkflessen’. Klopt, zo worden ze zeker in Noord-Holland genoemd. maar daar voegt ze dan direct aan toe: ‘een begrip/ bedenk ik me/ dat langzaam uitsterft.’ Een woord dat misschien niet meer zo vaak gebruikt wordt plechtig een begrip noemen dat uitsterft, is op z’n minst merkwaardig.
‘als ik je bloemen schik’ beschrijft hoe de vrouwelijke ik haar getrouwde minnaar ontvangt. De twee middelste strofen gaan aldus:
met mij in je armen
staar je langs mij heen
(wat denk je?)
in mijn hoofd ontwaakt degeen
met wie je niet de liefde,
maar wel je leven deelt
ik schenk je beide
jij schuift alles terzijde
als het laken, dat mij zo veel gaf
van de dingen die jij achterlaat
Zou de lezer echt willen weten wat het laken gaf? Het is in ieder geval een onhandige formulering.
Als Ecury aan het rijmen slaat, blijkt nog duidelijker welk niveau ze als dichters heeft. In een gedichtje dat ‘de broek aan’ heet, schrijft ze: ‘blootsvoets vlij ik me neer vlak bij jou/ […]/ en voel ik me meer en meer vrouw// […]/ zo dansen we beiden naar onze pijpen/ […]/ en kan onze liefde langzaam rijpen/ […]// laat ons dan lopen, dansen en vrijen/ laat ons door de benen gaan/ streel mijn kuiten, mijn knieën, m’n dijen,/ dan haal ik nooit meer de broekriem aan.’
Het beste dat je over de gedichten kunt zeggen is dat ze eerlijk en oprecht zijn en dat de schrijfster er sympathiek in overkomt. Enige literaire waarde hebben ze echter niet.