Schrijver en journalist Peter Swanborn (1963) debuteerde in 2007 als dichter met Bij het zien van zijn lichaam in de Contrabas-reeks. Deze bundel werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs voor het beste poëziedebuut van 2007. In 2009 publiceerde hij in opdracht van de Zeeuwse Slibreeks een bundel met liederen over verdronken Zeeuwen: Een koud bad. Bij uitgeverij Podium verscheen later dat jaar zijn tweede dichtbundel Tot ook ik verwaai. Naast zijn dichterschap is Peter Swanborn als tekstschrijver verbonden aan Nieuw Muziektheater Rotterdam en is hij sinds 2006 redactielid van Tortuca (Tijdschrift voor literatuur en beeldende kunst). Ook is hij als literair medewerker verbonden aan de Volkskrant. Voordat hij zich toelegde op het schrijven was Peter Swanborn beeldend kunstenaar en fotograaf.
Hoe kwam je ertoe gedichten te gaan schrijven en hoe heeft dit geleid tot je eerste bundel?
Mijn eerste gedichten schreef ik in Antwerpen, waar ik in de winter van ’90 / ’91 een kamer had gehuurd. Eenmaal terug in mijn woonplaats Rotterdam ben ik gestaag verder gegaan. Voordrachten op open podia, eerste publicaties in tijdschriften en een ‘dichtersspreekuur’ met Jan Eijkelboom, die mijn werk kon waarderen.
Daarna heb ik, zoals zoveel dichters, jarenlang geleurd met een manuscript dat iedereen bijzonder vond, maar dat niemand wilde uitgeven. Afwijzingen zijn altijd vervelend, maar het stimuleerde me wel om verder de diepte in te gaan. ‘Wat wil je nu eigenlijk zeggen?’, werd de vraag die ik me bij iedere zin, bij ieder woord begon te stellen. Ik kwam erachter dat ik thema’s die dicht bij huis lagen, uit de weg ging. Die angst moest ik overwinnen. Maar persoonlijke zaken zijn het moeilijkst om goed te verwoorden. Precisie en helderheid waren dus geboden. In 2007 verscheen uiteindelijk mijn debuutbundel Bij het zien van zijn lichaam, die genomineerd werd voor de C. Buddingh’-prijs. De jury zag in deze bundel een ‘riskante onderneming’. Dat deed mij goed.
Jouw bundel Tot ook ik verwaai heb je geschreven naar aanleiding van de ervaringen met de dementie van je moeder. Hoe was het voor jou om een bundel te schrijven die gaat over een onderwerp dat zo dichtbij ligt?
Ik schrijf graag over een thema dat dichtbij ligt. De kunst is alleen om zo te schrijven dat het ook voor de lezer dichtbij komt. En het één komt niet uit het ander voort, integendeel. Je moet zelf eerst afstand nemen, wil de lezer jouw werk ook als ‘dichtbij’ ervaren.
Het moeilijke bij Tot ook ik verwaai was dat ik de gedichten schreef terwijl mijn moeder nog leefde. Veel schrijvers beginnen pas over hun vader of moeder te schrijven een paar jaar nadat deze is overleden. Voor mij was dat niet zo. Ik heb de meeste gedichten geschreven, terwijl ik nog voor mijn moeder zorgde. Dat kan ook best, maar je moet dan wel op een andere manier afstand zien te nemen. Ik heb dat al schrijvend en herschrijvend gedaan.
Ik heb gezien dat er uit jouw eerste bundel verschillende gedichten in iets aangepaste vorm zijn opgenomen in jouw tweede bundel. Is een gedicht voor jou ooit af?
Goeie vraag. Ik zou willen dat een gedicht nooit af is en dat je er eindeloos aan zou kunnen schaven, maar dat is niet zo. Een gedicht heeft een eigen wil en bepaalt zelf wanneer het af is. Daar kan je als maker niets tegenin brengen. Ik probeer regelmatig om ‘fouten’ in oudere gedichten te repareren. Een enkele keer lukt dat, maar even zo vaak blijkt achteraf dat je met al het poets- en schuurwerk juist de poëzie in het gedicht om zeep hebt geholpen. Wat rest is een keurig afgerond, zielloos maaksel. Op zulke momenten verwens je je eigen hoogmoed.
Je gedichten staan er in heldere taal, alsof er niet veel aangesleuteld is achteraf. Klopt dat?
Ik moet je teleurstellen, ik sleutel me suf.
Hoe ga je te werk?
Het is heel simpel: ik zit op mijn werkkamer en zeg tegen mezelf dat ik moet blijven zitten. Wachten, onrust overwinnen, blijven zitten. Op het moment dat je het bijna opgeeft, dient zich iets aan. Geen idee waar het vandaan komt, maar er komt altijd wel iets. Je hoeft er in eerste instantie niets voor te doen. Sterker nog, je mag niets doen. Je moet alleen blijven zitten.
Wat voor mij goed werkt, is het werken op een vreemde plek. Afgelopen jaar heb ik een maand in België gewerkt. Eerder een paar keer in Vlissingen. Los van mijn sociale leven kan ik me beter concentreren dan thuis.
De gedichten in jouw debuut zijn genummerd, haast wetenschappelijk lijken de titels hierdoor. In jouw tweede bundel zijn het allemaal zelfstandig naamwoorden. Hoe komen titels bij jou tot stand?
Ik zal niet snel een gedicht zonder titel schrijven. Het beestje moet een naam hebben. Maar de naam mag nooit meer dan een vingerwijzing zijn, en zeker geen samenvatting. Soms gebruik ik alleen nummers of initialen. Dan is het meer een kwestie van ordening en van laten zien dat alle gedichten samen één gedicht vormen.
Erik Jan Harmens heeft me ooit eens gezegd dat hij in mij een conceptueel dichter zag. Ik had daar nooit zo bij stilgestaan, maar er zit wel iets in. Ik vind het fijn als een bundel een hechte eenheid vormt, niet alleen thematisch, ook formeel. Dat helpt mij bij het schrijven. Het is ook een manier om de grote woorden in bedwang te houden.
Wie of wat zijn jouw belangrijkste inspiratiebronnen?
Mijn belangrijkste inspiratiebron zijn toch de gezichten van de mensen om mij heen, op straat of in de supermarkt. Daarnaast de chaos van indrukken in mijn hoofd die met de jaren alleen maar erger lijkt te worden. Daar bevinden zich natuurlijk ook allerlei onherleidbare fragmenten van boeken die ik gelezen heb, muziek die ik gehoord heb, schilderijen, beelden, noem maar op.
Naast je dichterschap schrijf je ook muziekvoorstellingen. Hoe verhoudt dit werk zich tot jouw poëzie?
De afgelopen tien jaar heb ik veel geschreven voor Nieuw Muziektheater Rotterdam. Libretti voor kameropera’s, teksten voor liederencycli. Het is heel bijzonder om je eigen teksten op muziek te horen en dan ook nog eens vertolkt door fantastische zangers / zangeressen. Begin vorig jaar heb ik een tekst geschreven voor het herdenkingsconcert van het bombardement op Middelburg. Dat was een bijzondere opdracht, omdat mijn familie van moederskant dat bombardement heeft meegemaakt. Ik kon dan ook gebruik maken van brieven uit mijn familiearchief. Citaten daaruit heb ik gecombineerd met regelgeving van de luchtbeschermingsdienst uit 1940. Het werkte wonderwel.
Het schrijven voor muziek is anders dan het werken aan een poëziebundel. Vreemd genoeg is het minder muzikaal. Dat wil zeggen, bij muziektheater moet je zo schrijven dat de componist genoeg ruimte krijgt om er zijn of haar eigen stempel op te drukken. Als je als tekstschrijver ritmisch of strak metrisch schrijft, ga je eigenlijk op de stoel van de componist zitten.
Aan de andere kant let je wel op het gebruik van ‘open’ klanken, zeker aan het eind van een zin. Nederlands is een prachtige taal om te zingen, maar het is ook een taal met veel ‘dichte’ klinkers. Iedere zanger heeft een hekel aan een woord als ‘terug’.
Je bent redacteur voor Tortuca, kun je daar iets meer over vertellen?
Sinds 2006 coördineer ik het literaire aandeel in Tortuca, een met veel zorg vormgegeven tijdschrift voor literatuur en beeldende kunst. Tortuca staat bekend als een poëzietijdschrift, terwijl de poëzie in feite maar een klein deel beslaat. Maar het is wel zo dat we ook in de verhalen en in de beeldende kunst altijd op zoek zijn naar een sterke poëtische zeggingskracht. We publiceren geen kritieken of essays.
Het blijkt iedere keer weer moeilijk om goede Nederlandstalige gedichten en verhalen te vinden, dus in de afgelopen nummers stond veel vertaalde literatuur. Beschouw dit maar als een oproep. Ons e-mailadres is redactie@tortuca.com.
Waar werk je op dit moment aan?
Ik werk momenteel aan twee verschillende bundels. Als alles mee zit, komt de eerste voorjaar 2012 uit. Inmiddels heb ik ook een paar prozapalen in de grond geslagen. Mijn poëzie is de afgelopen jaren al aardig anekdotisch, om niet te zeggen prozaïsch geworden. Ik ben zelf erg benieuwd wat het met mijn poëzie zal doen als het proza z’n eigen ruimte krijgt.
Verder gaan er dit jaar twee muziekprojecten in première. Een concert met door mij vertaalde liederen van Piazzolla en een gezongen krimi voor een koor van tachtig man, ‘Hotel Lijkzigt’ geheten.