Corné van ’t Wout (1976) uit Boskoop treedt naar buiten met zijn poëzie, na – bij benadering – zijn eerste poëtisch lustrum te hebben gevierd. Meander maakte kennis met een dichter over spannings- en ’emotievelden’, kikkers uit de lucht vangen en het beginnen van een gedicht.
Wat bewoog je tot het inzenden van je gedichten naar Meander?
Ik ben ongeveer vijf jaar geleden begonnen met schrijven. De eerste twee jaren bleken achteraf gezien meer ontwikkelingsjaren. Het was nog zoeken naar een stijl, een vorm. Laten we zeggen: het vinden van je identiteit als dichter. Vaak plaatste ik onder het pseudoniem Anno mijn gedichten op internet, op poëziesites, waar tussen al het lawaai zo nu en dan ook wel eens goede feedback wordt gegeven.
Nu ik deze ontwikkeling heb doorgemaakt, ben ik op zoek gegaan naar verschillende podia om zowel mezelf als mijn werk te etaleren. Zodoende kwam ik ertoe mijn gedichten in te zenden.
In de gedichten die we publiceren bij deze aflevering zijn het de huiselijke elementen die telkens terugkeren, evenals de vader- en moederfiguren. Zijn het noodzakelijkheden in je poëzie?
Nee hoor. Het zijn onderwerpen waar ik telkens op terugkwam, omdat ze zich uitstekend lenen om tot poëzie te komen. Ze zijn in een periode van ongeveer een half jaar geschreven. Ik was zelf eigenlijk wel verbaasd dat deze elementen herhaaldelijk terugkwamen. Ik denk niet dat het echt een periode was of is. Waarschijnlijk was het meer een soort go with the flow. Hetzelfde heb ik al eens gehad met vogels, water, of bijvoorbeeld de dood. Deze onderwerpen keerden ook regelmatig terug in mijn poëzie en bleven dan ook een tijdje aanwezig.
Waar begint een gedicht?
Waar een gedicht begint, kun je technisch uitleggen, evenals hoe het zich laat schrijven. Een relevantere vraag voor mij als ik een gedicht lees of schrijf, is: waar begint de poëzie?
Als ik werk lees dat anders is dan het werk dat ik zelf maak, is het moment duidelijk. Ik word er daadwerkelijk door getroffen als ik goede poëzie lees. Vanaf dat moment begint voor mij het gedicht. Er zijn ook tal van gedichten die ik lees en waarbij ik dit niet ervaar. Zo’n gedicht is voor mij dan ook eigenlijk nooit begonnen.
Geldt dat alleen voor jou als lezer, of ook voor jou als schrijver?
Als schrijver heb ik het voorrecht om dat moment te creëren. Daar ben ik eigenlijk steeds kritischer in geworden. Dit is, denk ik, inherent aan de ontwikkeling die je als dichter doormaakt.
Weet je, als het lukt dit moment te creëren binnen een gedicht, dan is het gedicht begonnen bij de eerste letter. Dat wil ik bereiken. Lukt dit niet, dan wordt het vaak moeizaam om poëzie te schrijven, dan blijf ik ook als schrijver als het ware in een gedicht hangen. Ik weet als schrijver ook gelijk wanneer dit gelukt is, soms nog voor de eerste letter op papier staat, soms tijdens het schrijven; het ‘moment’ is herkenbaar en misschien zelfs wel de kick van poëzie voor mij.
Hoe mijn gedichten zich laten schrijven, is verschillend. Zelden schrijf ik een gedicht in een keer. Het begint altijd met een enkele zin die dan dagen, soms maanden door mijn hoofd spookt – dit leidt wel eens tot frustratie! – en dan ineens tot leven lijkt te komen. Er vallen woorden omheen, er komen beelden bij, en klanken. Het geheel rangschikt zichzelf eigenlijk allemaal in mijn hoofd. Eenmaal op papier ga ik als een schilder te werk, breng ik als het ware kleur en tinten aan.
Je liet ons weten dat poëzie schrijven het spelen met emoties is, zowel die van de schrijver als van de lezer. Voor wie schrijf je het meest?
Schrijven is emotie, punt. Zeker als het om poëzie gaat. Het ongrijpbare van een emotie is te vangen in poëzie. Poëzie schrijven is, naast het creëren van een spanningsveld, ook het opwekken van een ‘emotieveld’. Het gaat om het betreden van dit veld. Daar moet het gebeuren, voor mij althans.
Ik ontkom er dan ook niet aan om te zeggen dat ik zowel voor mezelf schrijf als voor de lezer; ik wil dat veld op, me uiten en de lezer daarin betrekken. En natuurlijk, soms lopen we elkaar straal voorbij, maar wat is het gaaf als je elkaar daar kunt ontmoeten! Ik gun de lezer die mij voorbij loopt van harte zijn eigen wandeling, maar geef de voorkeur aan degene die ik kan ontmoeten, die mij kan ontmoeten.
Wat is voor jou het poëtische equivalent van “eerst Napels zien en dan sterven”?
Spannende vraag… Ik denk dat ik dan naast God tussen de leliebladeren zou willen liggen om geschrokken kikkers uit de lucht te vangen. Ik ben een poldermens, weet u.