Anneke Wasscher (1946) dicht en schrijft korte verhalen sinds 2008. In die korte tijd heeft zij een aanzienlijke hoeveelheid prijzen gewonnen zowel voor proza als voor poëzie, waaronder de Gorcumse SNS Literatuurprijs 2008/2009. Tot twee keer toe is zij genomineerd voor de Piet Paaltjens schrijversprijs. Werk van haar werd opgenomen in diverse verzamelbundels en tijdschriften. Zij is regelmatig te horen op de poëziepodia in de provincie Groningen, de afgelopen maanden ook steeds vaker in steden als Amsterdam, Haarlem en Breda.
Je bent op latere leeftijd pas aan schrijven toegekomen?
Dichten was altijd al belangrijk voor me. Maar dat ging de ijskast in toen ik het te druk kreeg met de combinatie van opleiding, werk en gezin. Eind 2008 had ik eindelijk weer tijd om te schrijven. Ik raakte opnieuw in de ban van taal door een cursus proza en poëzie.
In het begin was ik vooral geneigd zogenaamd poëtische woorden te gebruiken. Een gedicht moest ‘zingen’. Daarnaast was ik nogal royaal met beeldspraak waardoor het resultaat soms bombastisch werd. Feedback van anderen, in het begin vooral van dichteres en schrijfdocente Aly Freije, heb ik ter harte genomen en allengs ben ik veel eenvoudiger gaan dichten. Daardoor wint het geheel aan zeggingskracht. In de korte periode dat ik dicht, is mijn stijl veranderd, meer bij mij gaan passen.
Als je de titels van de drie ingezonden gedichten bekijkt, zou je in eerste instantie kunnen zeggen: foute woorden voor een poëet.
Ik kan me niet helemaal vinden in een lijst van verboden of foute woorden, zoals die door Ingmar Heytze is samengesteld in het tijdschrift Onze Taal, een aantal jaren terug. Boven mijn gedicht ‘sterven’ stond eerst de titel ‘over de grens’. Maar ik wilde het proces liever bij naam noemen. ‘Sterven’ vond ik in dit geval dus beter. De lezer mag wat mij betreft meteen geconfronteerd worden. Foute woorden passen soms perfect.
Waar staat die lezer volgens jou?
De lezer zal misschien beter begrijpen wat ik met mijn gedichten wil zeggen, als hij iets over mijn achtergrond weet. Daar mag hij naar vragen als die behoefte er is. Kennis kan leiden tot verdieping. Maar hij heeft in de eerste plaats de vrijheid mijn gedichten op zijn eigen manier te interpreteren. Ik vind het heel verrassend als iemand zegt: ‘dit gaat over een stukje van mijn leven.’ Die betekenis is door de lezer zelf gecreëerd. Misschien veel waardevoller. Het maakt de beschreven emoties universeel.
Je schrijft ook proza. Hoe verhouden die twee disciplines zich tot elkaar?
Per jaar schrijf ik zo’n veertig gedichten en ongeveer zes of zeven verhalen. Zowel het schrijven van een gedicht als een verhaal kost me meestal een dag. Daarna begint het schaven en schrappen. Poëzie heeft mijn voorkeur. De thema’s haalde ik in eerste instantie simpelweg van websites en ook schrijfwedstrijden bieden regelmatig thema’s aan.
Inmiddels vind ik onderwerpen door open en alert te zijn. Soms is een uitspraak van iemand al voldoende voor een gedicht of verhaal. De bron is vaak dichtbij. Het gedicht ‘wachten’ gaat over mijzelf en ‘sterven’ beschrijft de laatste levensjaren van mijn moeder.
Waar komt je inspiratie vandaan?
Het gedicht ‘overleven’ heb ik geschreven in de nacht van vier mei dit jaar, naar aanleiding van een documentaire die ik zag over een concentratiekamp. Er gebeuren in de maatschappij zoveel dingen die je kunnen aanzetten tot schrijven.
Mijn werk in de verslavingszorg heeft natuurlijk ook grote invloed gehad. Met name het nadrukkelijk onder ogen moeten zien van het menselijk tekort en de gebrokenheid in een leven. Maar misschien was de gevoeligheid voor die thema’s er al veel eerder. Heb ik juist daarom gekozen voor de hulpverlening.
Wat maakt iets tot een goed gedicht?
Een gedicht van een ander vind ik goed als het me raakt, schokt of als ik er iets van mezelf in herken. Ik wil het begrijpen, maar vooral ontroerd worden. ‘Totaal witte kamer’ van Gerrit Kouwenaar en het indrukwekkende gedicht ‘Het hemelse leven’ van Ramses Nasr staan voorgoed in mijn geheugen gegrift. Ze maken mij deelgenoot en dat voelt als een voorrecht. Alsof iemand je in vertrouwen neemt. Hetzelfde geldt voor bepaalde gedichten van Ingrid Jonker, Neeltje Maria Min, Vasalis, Jos Versteegen en Rutger Kopland.
Overigens kunnen slammers mij ook enorm boeien. Ik kan ademloos luisteren hoe dichters hun poëzie met overtuigingskracht voordragen op een podium: Pom Wolff, Josse Kok, Jee Kast. Zo knap! Kortom, ik bewonder veel dichters.
Aan mijn eigen gedichten stel ik de eis dat kerngedachte, taal en vorm met elkaar samenvallen, congruent zijn. Het is gelukt wanneer de lezer begrijpt waarom ik iets onder de aandacht wil brengen en er even bij stilstaat.
Je hebt in korte tijd aardig wat prijzen behaald. Werk je al toe naar een bundel?
Ik vind het idee van een eigen bundel een aantrekkelijke gedachte. Maar tot nog toe zijn er een aantal dingen die mij hebben weerhouden. Ideaal zou ik het vinden als een uitgever mijn beste gedichten in een betaalbaar boekje aan de man zou brengen. Als dat er niet van komt, zal ik waarschijnlijk eens in eigen beheer een bundel uitgeven die ik kan weggeven. Met hetzelfde gemak waarmee ik nu na een optreden een beschreven velletje papier opdiep uit mijn tas en meegeef aan degene die het goed vond.