Myrte Leffring (1973) is gezien haar opleiding en haar huidige professie gegrepen door uiteenlopende facetten van taal: ze studeerde vertaalwetenschap en is tegenwoordig actief als dichter en redacteur. Daarnaast geeft zij poëzieworkshops en treedt zij op in een eigen literair en muzikaal programma. Meander sprak met haar.
Myrte, jouw bibliografie start niet met de minste publicatie. In april 2008 verschenen enkele van jouw gedichten in Het Liegend Konijn. Is dat een daadwerkelijke of vooral een symbolisch uitgekozen geboorte van jouw dichterschap?
Mijn eerste contact met Jozef Deleu (de redacteur van Het Liegend Konijn, nvdr) was in oktober 2007 in Gent, waar ik hem trof op een borrel van het dichtersfestival Dichter aan Huis. Hij stelde zich aan mij voor toen de ober langskwam met een flûte champagne, vroeg of ik schreef. Jawel. Poëzie? Eh, ja. En toen bracht hij een toost uit op mij en een vriendin van me. Vervolgens gaf hij mij zijn visitekaartje om werk in te sturen. ‘Ik ben altijd op zoek naar nieuw talent’, zei hij. Ik heb de volgende dag meteen een mail aan hem gestuurd, waarin ik refereerde aan die toost.
Ik schreef hem ook dat ik dezelfde week nog naast Remco Campert zou staan, op de Nijmeegse editie van Onbederf’lijk Vers. Ik voegde elf gedichten bij. Zes werden er geplaatst.
En je optreden op Onbederf’lijk Vers in Nijmegen?
Dat optreden naast Remco Campert in Nijmegen was ook een debuut. Ik had als dichter niet eerder voorgedragen. En al ging het misschien niet vlekkeloos, ik dacht wel: dit is wat ik wil, hier gaat het om. Dat je direct contact hebt met publiek.
Wat deden dat optreden en die publicatie met jou?
Ik had al eens overwogen werk in te sturen naar een tijdschrift, maar nu het me gevraagd werd, maakte dat de stap wat gemakkelijker. En die stap heeft veel voor me betekend: januari 2008 kon ik plotseling niet meer lopen vanwege een hernia. Dat was nogal confronterend. Ik kon alleen praten en denken. Niet bewegen. Zelfs schrijven ging niet – al heb ik toch dichtregels overgehouden aan die tijd. In april van dat jaar verscheen Het Liegend Konijn. Ik kon inmiddels zonder looprek. Toen ik het bewijsexemplaar per post ontving, was dat een heel letterlijke steun in de rug.
Jouw gedichten, ook de gedichten die bij dit interview horen, kennen vaak een parlando-achtige toon. Kun je je vinden in die omschrijving?
Parlando-achtig… ‘Knijf’ is dat zeker. En de rest van mijn gedichten, soms. Het wisselt nogal. Erg vormvast ben ik in elk geval niet. Ik kies geen toon, de toon kiest mij. Dat begint heel verschillend.
Ik stuit op een uitspraak van iemand, vang een beeld op uit een film. Of een regel uit een roman blijft hangen en nestelt zich hardnekkig in mijn hoofd om later uit te barsten in een dichtregel, een strofe of in één keer een gedicht. Dat is meestal een gedicht dat niet meteen af is, en soms ook nooit afraakt. Een enkele keer is het een gedicht dat gaaf is, waar ik eigenlijk weinig omkijken meer naar heb. Dat is magisch.
Je geeft ook workshops poëzie schrijven. Wat is de beste tip die je te geven hebt aan je cursisten?
Voor de Poem Express maak ik gedichtenposters met kinderen op Rotterdamse basisscholen. Wat ik hen graag meegeef, is dat alles kan in een gedicht. Gebruik je verbeeldingskracht. Laat het rijm los. Wees onvoorspelbaar. Denk in beelden, verlies je niet in flauwe woordspelingen, hoe verleidelijk ook. Je hoort het best of een gedicht ‘loopt’ als je het hardop leest. Als je over de woorden struikelt, is er vaak iets mis met de tekst. Aan volwassenen vertel ik eigenlijk hetzelfde. Rijmen doe ik zelf ook af en toe, maar alleen als het mij goed uitkomt, niet als ‘t het gedicht goed uitkomt. Ik wil wel de baas blijven over de woorden.
Ik leer overigens veel van mijn cursisten: ik leer van hun goede dichtregels, en ook van de mindere. Waar zit het ‘m in, waarom werkt het ene beeld heel sterk en waarom slaat het andere volkomen dood? Het is mooi om daar gezamenlijk de vinger op te leggen, precies aan te wijzen wat er gebeurt in een tekst, nuances aan te brengen. Kinderen voelen de sfeer van een tekst vaak heel goed aan, net zo goed als volwassenen. Of soms zelfs beter.
Viermaal per jaar organiseer je de salon Dichter aan de vleugel. Wat is je belangrijkste drijfveer daarvoor?
Dichter aan de vleugel is in 2009 ontstaan. Het is een programma met poëzie en muziek dat ik uitvoer met muzikant Marijn van de Ven. Hij zingt gedichten. Ik draag gedichten voor, terwijl hij speelt.
Poëzie is de taal van het hart. Net als muziek. Daarom passen die twee ook zo mooi bij elkaar. Net een relatie. Maar dan één zonder sleur: de muziek tilt de gedichten op, en soms verwoorden de gedichten het gevoel dat de muziek in zich draagt. Fijn is dat, als publiek daarin mee kan gaan, als het de ogen sluit en weg is uit de ruimte waar de vleugel staat, waar de dichter leest. Als er alleen nog woorden en noten in beelden zijn. Ik vind het mooi dat een voordracht iets kan toevoegen aan een gedicht. Als iemand zegt: ik werd geraakt. Zoals je dat ook kunt zijn door een goed muziekstuk. Poëzie is een vorm van muziek, denk ik. Uiteindelijk is dat wat een goed gedicht doet: je aanraken.