Van sentimenteel tot experimenteel
door Wilma van den Akker
Wat verwachtte ik bij een bloemlezing van poëzie over vrouwenvriendschappen? Vanuit mijn belevingswereld dacht ik aan vriendinnen die steun en herkenning zoeken bij elkaar en aan de valkuilen van het vrouwelijk venijn. Toen ik de bundel Zacht gezicht aan zacht gezicht opende, voelde ik me in eerste instantie enigszins bij de neus genomen. Het grootste deel van de gedichten heeft namelijk als onderwerp de lesbische liefde. Zou de subtitel ‘de mooiste gedichten over liefde tussen vrouwen’ dan geen betere zijn geweest? De samenstellers, Corrie Joosten en Coen Peppelenbos wilden meer bieden dan een bundeling van lesbische poëzie, zo schrijven zij in het voorwoord. En inderdaad, er staan ook gedichten in die gaan over vriendschap tussen vrouwen. Rechtsstreeks uit het vrouwenbolwerk komt ‘November’ van Ankie Peypers, waarvan hier een strofe:
welk signaal voor vrouwen was het
die nachtenlang gedanst hadden en deden
of het nog zomer was nazomer was
de woorden loom de schriften volgeschreven
de armen los om elkaars schouders
hoe begaanbaar wordt de tijd nu
welke krans is klaar en welke totempaal
[…]
pag. 50
Treffend is een gedicht van een vrouw die een andere vrouw beschrijft:
GEDACHTE
Toen ik je zag
dacht ik
je ogen zijn verdrietig
je mond heeft besloten
niet meer lief te hebben
dacht ik
je haar is weerbarstig
maar zorgvuldig gekapt
je lijf
is zacht
en onwillig
dacht ik
ik dacht
wie is dapper
en wat is bang
Ina Bouwman, pag. 63
Op pagina 69 geeft Joske Janszen haar kijk op jeugdvriendinnen: //vreselijk leuke meisjes waren we/. Verderop, op pagina 85 staat ‘Heksenliedje’ van Hannes Meinkema. Er valt dus toch nog aardig wat poëzie over vrouwenvriendschappen te lezen. De mooiste openingszin vind ik in dit verband die van Eva van Sonderen op pag. 102: (MEN NEME…) //twaalf dames, tot poëzie bereid/.
Maar zoals gezegd hebben de meeste gedichten in deze bundel de lesbische liefde als onderwerp. Deze beslaan het hele spectrum van sentimenteel tot en met experimenteel. Ik geef hier een voorbeeld in het Gronings:
MIEN WOEST WILLIG WIEF
Mien woest willig wief
Doe holst mie zo stief
Dien wriemelhaanden graaien
Dwaars over mien lief
Onder wimpers die waaien
Blinken ogen zo grel
Bist ook ja zo fel
Mien woest willeg wief
Doe holst mie zo stief
Doe smokst mie mien tieten
Doe gripst mie in t vel
En letst mie genieten
k Wor hailendaal hel
Wie zingen ons laid
En doe bist mien klaid
Mien zaacht lutje wicht
Ik zai dien gezicht
Mit troanen op wangen
k Wor waik van verlangen
Doe gripst mie al zo laang
Wat mout ik mit die aan.
Aly Freije, pag. 87
Dit is een sappig liefdesgedicht. Zou het ook door een man geschreven kunnen zijn, vraag ik me af? Zacht gezicht aan zacht gezicht deed mij nadenken over de grenzen tussen vriendschap en liefde en over het grijze gebied daartussen. Ook geeft deze bundeling een probleem aan, dat veel bloemlezers moeten hebben: hoe geef je een bloemlezing een naam, een vlag die de lading dekt? En ook het omgekeerde probleem doet zich voor: welke gedichten kies je om onder zo’n vlag te plaatsen?
Er is ook een bundel verschenen over mannenvriendschappen, getiteld Hij zag een kameraad in je. Hier besproken door Joop Leibbrand. Zou hier hetzelfde probleem aan de orde zijn gekomen?