LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Inge Braeckman – Incantaties I

29 feb, 2012

onopgemerkte dondergolven

door Levity Peters

Dit is geen poëzie van de straat. Dat was bij het eerste doorbladeren van de bundel al duidelijk: ‘Hypocrene’, ‘Lilith (zonder cyber)’, ‘Oedipus Rex’; drie achtereenvolgende titels van de reeks ‘Aantekeningen’. Je ontmoet Pegasus die de dartele muzen tot stilte verzoekt. Dit is poëzie van een ingewijde.

Niet voor niets draagt de bundel de titel Incantaties die je, in aanmerking genomen dat het poëzie betreft, wellicht het beste kunt omschrijven als: toverzangen.
Niet voor niets draagt de reeks ‘Verlate herinnering’ een motto van Gertrude Staring, ook zo’n ingewijde met wie je vijf bundels lang, haar complete oeuvre, op reis kunt gaan naar een virtueel Egypte. Wonderlijk genoeg is dat motto alledaags: “Ik sta blootsvoets voor het open raam”.

Het volgende dat bij het doorbladeren van de bundel opvalt: ze zijn, toverspreuken of niet, geaard in een met name benoemde werkelijkheid. Eén van de reeksen heet ‘Plaatsen’ en bevat de volgende titels: ‘Place Sainte Catherine (2010)’, ‘Kamer 410’, ‘Gent, (…), et cetera’, ‘Marionettenhotel (Kamer 329)’, ‘Leie in mist’. In het gedicht (‘Roadmap’) droomt de dichteres die nacht van ijsvogels op de Kraenepoel. Ze dansten ijl en verlaten.

Daar sta je dan als vreemdeling, als buitenstaander. De plaatsen worden aangeduid, maar met reserve. Je bent gedoemd om tovenaarsleerling te zijn met minimaal gymnasium, wil je in deze poëzie thuis geraken. Zonder uitleg van de tovenares zelf blijf je buiten. Maar zij is welwillend. Ze geeft je hier en daar een clue, en stuurt je daarmee de mist in. Laten we ons een weg tasten door ‘Intermezzo’ uit de reeks ‘Verlate herinnering’:

Ongerijmdheden in ons verlangen verenigen de afstand
waartoe de tijd ons dwingen kan. Wanneer ik voor je
sta. Het lot een appel in mijn mond. (De lift valt
dicht en zakt meters ondergronds: herinneringen
aan botanische tuinen, een regenval, mistral om
van op een vensterbank te aanschouwen. De dag

ziet alle licht. Nunc.) Terwijl het zwijgen niet meer heerst,
leiden onbetreden paden, het aroma van de volzin me
door een lange gang, onzichtbaar maar vast aan je hand,
en fluisteren fluisteren “waarom heb je zolang gewacht”

Alles mag, en alles kan in een gedicht, ook zondigen tegen de prosodie. Maar lezers zijn teleologische wezens, lezen doe je met verlangen ergens te komen. Wanneer een bundel Incantaties heet, verlangt hij of zij minstens licht betoverd te raken. Zoals in alle grimoires te lezen valt is elke magiër, wil hij succes boeken als tovenaar, verplicht het ritueel perfect uit te voeren, hij is de dienaar van hogere machten, en van degene voor wie hij iets bewerkstelligen wil.

Voor mij werkt de betovering niet. Ik struikel over ‘ongerijmdheden in ons verlangen’ die ‘de afstand verenigen’ waartoe de tijd ons blijkbaar dwingen kan. Ik zie als bij Sneeuwwitje het lot als die hele appel in haar mond verdwijnen. De dichtvallende en meters onder de grond zakkende lift zou wellicht een symbool kunnen zijn van het dodenrijk. Herinneringen duiken op, als de film die je, beweert men wel, tijdens het sterven van je eigen leven te zien zult krijgen. De dichteres ziet niet één botanische tuin, maar een reeks tuinen, geen regen, maar een regenval, zelfs een mistral om van op een vensterbank te aanschouwen.
Dan blijkt ineens dat de dag alle licht ziet! Nunc! Daar dient Latijn uit de kast gehaald om te benadrukken wat hier gebeurt. Nu!
Ik zie van dit alles niets. Ik word niet geleid door het aroma van een volzin, noch leidt iemand mij onzichtbaar door het geschreven duister van dit gedicht. Dat het zwijgen niet meer heerst is duidelijk, maar van communicatie lijkt geen sprake. Wij weten niet wie er vraagt: “Waarom zo lang gewacht”. Noch waarop.

Het probleem ligt bij mij, ik weet het. Al in het eerste, daar cursief gezette, gedicht van de bundel schrijft Inge Braeckman:

Je begeleidt me naar een plek die
verder dan denken heet. Een tombeau
om voortaan in te baden wanneer
de hortus conclusus verteerd wordt
[…]

(cursivering L.P.)

Een tombeau is een grafteken, een muziekstuk of een geschrift ter herinnering aan een bepaalde kunstenaar. Ravel heeft bijvoorbeeld een prachtige ‘tombeau de Couperin’ geschreven.
Waaruit bij de dichteres de tombeau bestaat, wordt niet duidelijk. In enkele gedichten is er sprake van een model en een portret, het zou dus een door haar begeleider gemaakt schilderij kunnen zijn, maar in verf is het lastig baden, wat overdrachtelijk in klanken wel zou kunnen.

Om van deze poëzie te genieten zit mij mijn denken in de weg. Ze is ook niet zo muzikaal, dat de woordmuziek mij meeneemt. Daarnaast zijn de beelden die zij gebruikt dermate persoonlijk en vaag, dat de betekenis die zij voor de dichteres hebben, mij onduidelijk blijft. Ik weet niet wat ik ermee aanmoet.

Als toegift:

Lilith (zonder cyber)

onopgemerkte dondergolven van dagen, en de besmettelijke
glorie ervan. Ook aan de evenaar in vroeger dagen stootte
het rijpende karakter van je gedaante winden tot demonen op
en wikkelde een slang zich rond je borsten

om de cesuur van ongedierte en dood
met een glimlach te ontvangen en uit te strooien. Zodat de wereld
even opgeschud werd. Tabula rasa. Mensen en dieren
vielen als pluimen het oneindige in.

Die borsten waren de enige objecten die ik voor mij zag. En de slang.
Een slang die zich om een arm wikkelt, oké, maar rond twee borsten? Zonder te vallen?

*******
Inge Braeckman (Gent, 1974) is Licentiaat in de Rechtsgeleerdheid en studeerde Germaanse talen. Ze is dichter, vertaler, redacteur en criticus voor <H>ART Magazine, tijdschrift voor beeldende kunst.
In 2008 verscheen van haar bij Het Zwarte Laken Gedaantes (de elegieën van het beeld) en in 2009 bij Poëziecentrum de bundel Beeltenissen.

     Andere berichten

Karel Wasch – Tegelijkertijd

Karel Wasch – Tegelijkertijd

Sentiment door Jan van Gulik - - Karel Wasch (1951) neemt ons in Tegelijkertijd mee op een reis ‘vol verwondering, melancholie, weemoed en...