De impact van poëzie
door Wilma van den Akker
Dat zouden veel dichters wel willen: zulke krachtige poëzie schrijven dat de wereld erdoor verandert. Verbetert wellicht, als betreffende dichters idealisten zijn. Realisten weten dat het niet kan. Poëzie heeft geen enkele invloed op de toestand in de wereld. Slechts een klein gedeelte van de mensheid beleeft voldoening, plezier en troost aan gedichten. Niet in de laatste plaats de dichters zelf. En enkele liefhebbers. Zoals de onlangs overleden Szymborska schreef:
Sommigen houden van poëzie
Sommigen –
ofwel niet allen.
Zelfs niet de meerderheid van allen, maar de minderheid.
De school waar het moet en de dichters zelf
niet meegerekend,
zullen dit er ongeveer twee op de duizend zijn.
(Fragment) Uit: Einde en begin. Verzamelde gedichten, 2007
Met gedichten sla je dus nog geen deuk in een pakje boter. Bovenstaande gedachten kwamen in mij op toen ik Ik schrijf u nog van Anne Büdgen las. Meteen al bij het eerste, het titelgedicht.
Ik schrijf u nog
mevrouw leest u alstublieft niet
de rivieren van uw hand
open de deur
val over de rand
neem mij niet kwalijk
dat ik u dood praat
maar vandaag – het is wel anno nu –
noteer ik u in stukken
die handtas met uw lippenstift
uw verstoven stem
en dat omhoogstekende been uit mijn brein
wilt u dat wel laten?
morgen schrijf ik u
onder de trein
Mevrouw de dichteres heeft moordplannen. Op papier wel te verstaan. Als je niet van poëzie houdt, mis je deze onschadelijke macht maar mooi. Dan maak je niet mee dat er iemand onder de trein wordt geschreven. Büdgen schrijft iemand aan stukken, op uiterste beleefde toon. Met een wolkje absurdisme, een been dat uit een brein steekt. Zulke beelden komen binnen, dat is de impact van het gedicht. Bravo voor deze dichteres!
Na dit gedicht wil ik meer, meer van dezelfde impact. dat is natuurlijk wel veel gevraagd, want hoe vaak kan iemand een ijzersterk gedicht schrijven? Nee, ze hebben die kracht niet allemaal, de gedichten in Ik schrijf u nog, maar dit is ook een sterke:
Mama
ik zag u
op de toren staan
met wapperende armen
maar u rende
in gescheurde jurk
over het plein
dat steeds groter werd
mama ik hoorde
uw stem huilde
uit mijn buik
niemand sprak
de taal van mijn navel
mama u reed met
rood gekleurde nagels
in een truck
en remde niet
mama ik las
dat u de massa was
vallend als snijbloemen
voor het mes
mama uw vuist
stak uit mijn wang
werd langzaam wit
bij de knokkels
mama de man van
de aardappelen was hier
ik heb hem
het briefje gegeven
mama ik heb papa
bewaard hij zingt
als schoten
de lucht vervelen
mama we juichen
geruisloos hier
en ruilen namen als jassen
mama als u terugkomt
in aarde en steen
zal ik u een donkere grap vertellen
Mijn aandacht wordt getrokken naar die uit een wang stekende vuist, net als het uit een brein stekende been in het eerste gedicht. Absurd en angstaanjagend. De witte knokkels duiden op woede. Uit het hele gedicht spreekt een monumentale, filmische kracht. Er wordt uitgezoomd vanaf ‘mama’ die op een toren staat en over een groot plein rent. En dan ingezoomd op de navel van de ‘ik’ in het gedicht. Indringend. Ook dit gedicht heeft impact, van weer een heel andere orde dan het eerste.
Anne Büdgen schrijft voor theater, vertelt het achterplat mij. Dat zie ik terug in haar poëzie, die vitaal, beeldend en zeer indringend is. Ga zo door, Anne Büdgen! Je verandert de wereld niet, maar maakt wel indruk op hen die van poëzie houden. En dat is al heel wat.
***
Anne Büdgen (1979) debuteerde in 2007 met de bundel Ze hapte van een tomaat. In dat jaar werd zij voor Meander geïnterviewd door Sylvie Marie.