Op zondag 1 april werd in het gebouw van de Haagse Kunstkring aan de Denneweg in Den Haag de dichtbundel Vleugels van cement van Edith de Gilde gepresenteerd, het twintigste deeltje van de snel groeiende poëziereeks ‘Verse Voeten’ van De Witte Uitgeverij te Leiden.
Wie op het podium staat van de Haagse Kunstkring weet zich geplaatst in een traditie van inmiddels 121 jaar, en te weten dat je over de tijd heen die plaats deelt met bijvoorbeeld Marcellus Emants, zorgt haast automatisch voor een bijzonder cachet.
Edith (jarenlang redactrice van Meander) was zich daar zeer van bewust, want ze had niet alleen de middag perfect voorbereid, ze hield (voor alle zekerheid?) ook zelf de leiding. Zij opende, droeg voor (uit het hoofd, één keer in een mooie samenspraak met Frans Terken) en kondigde de optredens aan: Rob Scholten zong in een intermezzo gedichten van Jaques Prévert en zes dichters (deels uit haar dichtersgroep DIVERS) droegen een gedicht uit haar bundel voor, motiveerden hun keuze en zetten er een eigen gedicht tegenover. Hoewel ze daarmee het risico nam ‘overvleugeld’ te worden, werden haar gedichten er alleen maar des te sterker door geprofileerd.
Het eerste exemplaar van Vleugels van cement werd in ontvangst genomen door Frida Winklaar Domacassé, die zichzelf in de bundel aantreft in het gedicht ‘Andere ogen’.
Een drukke, geanimeerde signeersessie sloot de bijeenkomst af.
Met een Arubaanse die ik liefheb
loop ik een rondje Lange Vijverberg.
Ik zie oranje lampen in de bomen.
Voor haar verft bloed de fraaie gevels rood.
Zie ik een ijsbaan in de gladde vijver,
zij hoe een slavenschip wordt opgetuigd.
Ze geeft me nieuwe ogen, die haar rood
voorgoed naast mijn oranje zullen zetten.
Ze mengen doen we niet. Haar oud verdriet,
mijn kinderlijk plezier, we maken plaats.
Dan is het tijd voor koffie. Het Voorhout
verwacht ons, statig en onaangedaan.