Ik knier dat het een aard heeft
door Yves Joris
Soms zijn er van die bundels die je om uiteenlopende redenen tot wanhoop drijven. Meestal is de inhoud de reden. Poëtische gedachten maken nog geen poëtische gedichten. In het geval van Lagemaat is dit zeker niet het geval. Na lectuur vraag je je af hoe … tja, wat vraag je je af? Kennismaking met poëzie die recensies op losse schroeven kan zetten.
In 2005 ontving Lagemaat (Bergen op Zoom, 1962) de C. Buddingh’-prijs voor haar debuutbundel Een grimwoud in mijn keel. Daarna verschenen de bundels Een koorts van glas (2007) en Handlanger – Het witte kind (2009). Daarna was het drie jaar wachten op Het uur van de pad, de nieuwe bundel die voor mijn neus ligt.
Klacht van de weduwe na het vergaan van de vloot
Ik knier dat het een aard heeft. Waar het land verdampt, in asblauw een pluim een veeg
uitgestrooide lijn het zand condens de adem licht de adem in waar. Ik had je uitgerookt
ik knier je lag in splinters narwalhoorn in mosselscherven o.
En de oestervloot van 17-zoveel vertrok, sloeg zich uit en haalde verhaal op het land
je was scherp als het blad vandaag de scheermes klapte open knier ik dat het op het strand
waar het land waar jij voor mijn voeten. Ik knier blauw bloed vandaag, as als de lucht
het verdampende. Aarde = korrel = Babeltoren van manvrouwkind geweeste levens,
geestgrond hier aan de kust ja het zucht. Eet mij. Mijn woord is perkament. En was.
Dat je grit in de droogte, stof op de aangekoekte nerf van het land, huidvel in schuilvorm.
Ik trap je. Mijn zolen van glaspijn, naadloos mijn hoef in het zand? Dat nooit.
Je droogde je trager dan gort uit 17-zoveelste storm. En ik knier. Zucht dat het kraakt.
Ik vermaal je. Ik moet want het lopen gaat door het gaat asblauw en gaat als een snijbrander
vloek je tekeer en mijn zolen: aan spelden gewend. Schuur ik, kerf me, leg ik me uitgestrooid
op je vlakte. Verraad in asblauw. En ik knier. Lispelend mosselvlees, je had je in golven en
vlokken gespreid. Dacht je dat ik dat ooit geloofde?
Je bent mijn gebed jongen jij. Ik knier. De zool van het land is de mijne.
Het snijdt waar ik loop. Ten onder. Verzuipen in het zand.
Tijdens de lectuur bleef er een beeld op mijn netvlies spoken. Enkele jaren en een ander leven geleden verbleef ik in het Ierse Drumcliffe. Het dorpje zou zeker een ingeslapen leven geleden hebben in de schaduw van Ben Bulben in County Sligo, ware het niet dat Nobelprijswinnaar W.B. Yeats hier zijn laatste rustplaats gevonden heeft. Na een koude blik op leven, dood en zijn graf geworpen te hebben, passeerde ik op weg naar de kust in Rosses Point het standbeeld Waiting on shore, eenzame wanhoop van een moeder die door de zee weduwe werd, net zoals in het gedicht van Lagemaat.
Wellicht is dit wat men als lezer moet verwachten: impulsen om beelden uit het verleden weer in het heden te trekken. Is dit trouwens de reden waarom ik op het internet zo weinig informatie vind over het werk van Lagemaat? Hebben mensen voor mij reeds de tanden stukgebeten op dit woordenfluïdum van associaties en zijn diezelfde mensen tot de conclusie gekomen dat het beter is om te zwijgen?
Maar niet alleen de inhoud van de gedichten is op zijn minst bizar te noemen. De bundel kent ook geen paginering, maar tijdsindeling. Elk gedicht krijgt een minuut toegewezen. Soms is deze tijd voldoende om het gedicht volledig te lezen, maar meestal lukt het niet om de hoeveelheid Lagemaatwoorden per gedicht verwerkt te krijgen. Ja, de dichteres is zeker geen Jan Arendsepigoon. Meestal dreigen de gedichten de beknoptheid van de pagina te overstromen. ‘Klacht van een weduwe’ is binnen deze context immers ‘slechts’ een middellang gedicht te noemen.
Van de man die eigenlijk een dichter was
Al jaren woont de man in het glazen schuurtje.
Hij ziet het gras, wanneer hij wakker wordt,
en hoe de aarde zich ’s nachts spiegelt aan de lucht;
de kleuren van de bloemen ziet hij telkens in een ander licht,
en elke avond begint hij voor de eerste keer met het tellen
van de sterren. Hij wijst ze aan, niet om te controleren maar
uit nieuwsgierigheid. En een beetje uit behoefte aan ordening.
Hij noemt ze, onhoorbaar, bij hun donkerblauwe namen.
Spreken doet hij niet. De woorden die hij, eventueel,
tegen zichzelf zou willen zeggen, zijn herhalingen
van klanken in zijn hoofd. ‘Goud,’ denken zijn hersenen,
en ‘peillood.’ ‘Krommingsrevolutie’. De man knikt,
houdt zijn hoofd schuin, wrijft wat condens van zijn glazen
schuurhuis. ‘Wie maakt me los?’ peinst de man.
‘Wie borg me op? Ik ben voor mezelf niet te tellen,
laat staan dat ik alle speldenprikken van gedachten kopieer,
vannacht, naar de sterren. Voor elke enigszins ooit
af te ronden gedachte een ster.’ En ‘druppelepitheel,’
doen de lippen van de man. ‘Het duizendjarig slaaprijk
van de As.’
Juist wanneer hij kijkt naar het gras, beginnen de halmen
te zoemen. Een langgerekte toon, alsof er een elektrische
wekker afgaat. ‘Hoe lang nog?’ echoot het hoofd van de man.
Het gras zoemt. De man probeert de halmen aan te wijzen,
hun vorm te lezen, de man voelt een dwangmatige behoefte
op te lossen in het gras. Mee te doen met groen, sapstroom,
de wortels van kriebelend haar aan de keerkant van stengel.
Getallen wervelen op in zijn hoofd, botsen op elkaar,
van sommige cijfers breken stukken af, de tekens raken
onherstelbaar verminkt. Het tellen in het hoofd van de man
lijkt steeds meer op het zoemen, buiten.
De man tuit zijn lippen en doet ‘uuuuuuuuuuuuuuu’. Zo zachtjes
dat hij het zelf nauwelijks verstaat. Hij schaamt zich een beetje.
Aan de binnenwand van zijn glazen huis wordt de condens dik als lijm.
Traag stromen de druppels naar beneden. Het huis van de man –
‘Huil niet,’ klinkt het op uit de hersenbochten van de man.
Zijn vinger streelt de wand.
Dit gedicht begint als een sprookje, een sprookje dat meandert langs de grens tussen slapen en waken. Achttien disticha poëtische associaties laat Lagemaat op haar lezers los. De lezer dwaalt en zoekt tegelijkertijd zijn eigen weg in het woordenweb dat de dichteres zorgvuldig gesponnen heeft.
Maak ik het me gemakkelijk om geen verdere uitleg te geven bij de gedichten? Ja, ik pleit schuldig, maar ik wil tegelijkertijd de woorden van Dylan Thomas ter verdediging aanvoeren: ‘You can tear a poem apart to see what makes it tick . . .. You’re back with the mystery of having been moved by words. The best craftsmanship always leaves holes and gaps . . . so that something that is not in the poem can creep, crawl, flash or thunder in.’
Voor mij is dit exact wat Lagemaats poëzie doet. De lege plekken tussen haar woorden vul ik aan met mijn eigen beelden, woorden, leven. Elke lezer krijgt op deze manier de mogelijkheid om zijn eigen bundel te schrijven tussen de versregels van Lagemaat.
Hoort deze bundel een plek te krijgen in uw boekenkast? Zoals steeds is het antwoord dubbel. Neen, de bundel is te overladen. Na een tijdje gaat het associatieve haasje-over zichzelf voor de voeten lopen. Zoals Mozart al te horen kreeg van Keizer Joseph II dat zijn werk teveel noten telde, zo bekroop mij hetzelfde gevoel bij lectuur van deze bundel. Ja, als je de prijs-kwaliteit per dichterlijke letter rekent, is deze bundel absolute topkwaliteit. Lagemaat is geen dichteres van de uitgepuurde taal. Zij smeert woorden dik uit over haar pagina’s en laat haar lezers meegenieten van haar poëzie.
Interim management
Het uur van de pad loopt bijna ten einde,
jy geckie verliefde dweilie, jy my draghen in zwickzwackplasticrondeeltje?
We gingen hem voor. Op een uitgetekende trek.
We gooiden droge takken naar zijn kop en kwaakten,
’s middags, in onze priktijd, naar de dotterbloemen,
als een jonge verliefde padman, we hebben heimwee,
voelen melancholie, sympathie, en een ondoorgrondelijke haat,
our love is like a fever, ons is de tijd beschoren dat pad ons snoerde
in een korset van rozenblaadjes. We waren onszelf, ondanks onszelf,
en schopten padmodder op, er kleefde schuld en grind en padhuid
aan onze zolen wy minnecoosman wy zmackerdiezmackvrouw,
we hebben ons teruggewalst in het holst van de tijd,
schuilen in de kiem van bang, dat is het,
tenzij
iemand
iets
doet.
Iets anders.
(Liefst iemand van buitenaf.
Iemand die we de schuld kunnen geven als de toverspreuk niet werkt.
Iemand die lijkt op de pad. – Een verre neef, misschien?)
Misschien.
Alsof het nog niet voldoende is, vergast Lagemaat ons bovendien nog op een gedicht dat over de ganse lengte van de bundel met ons meereist. Onderaan elke pagina krijgen we als toemaatje een gedicht-verhaal over ‘pad’. Ik laat in het midden of deze gimmick echte waarde heeft. Sommigen zullen beweren dat deze voortschrijdende woorden de rode draad van de bundel zijn. Anderen, en wellicht meer ICT onderlegde recensenten zullen in ‘pad’ een verkorte vorm van IPAD zien, Jobs verslavende venster op de virtuele wereld. Ze zullen elk gedicht, elke regels, elk woord als een afzonderlijke hyperlink gaan lezen, waardoor elk gedicht een oneindige ontploffing van nieuwe beelden wordt. Alhoewel ik bij deze laatste soort eerder moet denken aan recensenten die een beetje te lang gelikt hebben aan de kikker van Lagemaat waardoor hun verbeelding hallucinogene dimensies aangemeten kreeg.