een origineel van de hand van de meester
door Joop Leibbrand
Beeldgedichten, gedichten die hun inspiratie vinden in een concreet kunstwerk, zijn er de eeuwen door veel gemaakt. Tom van Deel heeft er in Als ik tekenen kon (Querido 1992) uitgebreid over geschreven, na eerder al met Ik heb het Rood van ‘t Joodse Bruidje lief (Querido 1988) een bloemlezing met dergelijke gedichten te hebben samengesteld. Anton Korteweg bracht niet lang daarna het fraaie Een engel zingend achter een pilaar, twintigste-eeuwse gedichten geïnspireerd op schilderijen van Nederlandse en Vlaamse meesters uit de vijftiende tot en met de zeventiende eeuw (SDU 1992). Ten bewijze dat het genre springlevend is, verscheen onlangs Landschap met reizigers van de van oorsprong Poolse dichteres E. Wicha-Wauben.
Op het achterplat wordt vermeld, dat deze bundel gezien kan worden als haar poëtische inburgeringscertificaat. Dat riekt enigszins naar poëzie die geen doel maar middel is, naar correctheid, aanpassing, voorbeeldigheid. Een vooroordeel is snel gevormd. Maar wat een verrassing is deze bundel, die dan wel binnen een traditioneel genre valt, maar gelukkig eigenzinnige poëzie biedt van een onafhankelijke dichteres.
Ieder gedicht heeft als uitgangspunt een zeventiende-eeuws schilderij van een Hollandse meester. Hiermee opent de bundel en wordt de toon gezet:
“Vanitas-stilleven met zes schedels”
Rijksmuseum, Amsterdam
er blijven van ons boeken over
andermans woorden
andermans levens
waarin wij vluchten
terwijl
de kaars opbrandt
het zand loopt
terwijl
ons leven door andermans verhalen
sijpelt
nee, niet de bloem
geeft commentaar op het leven
maar het tandeloze
ha ha ha
Telkens wordt het gedicht aangeduid met de naam van de schilder, de titel van het schilderij en de locatie ervan. (De verwijzingen naar de afbeeldingen heb ik aangebracht.) Zo komen 45 schilderijen van iets meer dan dertig schilders voorbij, werken die in tien verschillende landen te zien zijn in 24 musea. Het Rijksmuseum en het Mauritshuis zijn daarbij hofleverancier, de namen van Rembrandt, Vermeer en De Hooch vallen het vaakst, maar verreweg de meeste schilders zijn met één schilderij vertegenwoordigd, wat meteen inhoudt dat er, hoewel het steeds om Hollandse ‘meesters’ gaat, regelmatig een onbekende naam opduikt. De schilderijen zijn portretten, stillevens, stadsgezichten, genrestukken, landschappen; qua onderwerpen komt het hele scala van de zeventiende-eeuwse schilderkunst voorbij. Of Wicha-Wauben ze allemaal op locatie gezien heeft, wordt niet vermeld; vermoedelijk waren vele te zien op overzichtstentoonstellingen. Uit de manier waarop zij de schilderijen ‘behandelt’ maak ik niet op dat zij schreef naar aanleiding van reproducties. Op de een of andere manier zijn haar teksten daarvoor te lijfelijk.
Gerrit Berckheyde:
“Grote Markt en Sint Bavo in Haarlem”
The National Gallery of Art, Washington
kijk hoe ze zelfverzekerd over de markt loopt
in dit witte kapje
in dit rode jakje
alsof ze de lotsbestemming vervulde
hoewel ze met één vinger bedekt kan worden
is ze niet meer weg te denken uit het schilderij
zo voorbeeldig heeft ze zich aan het geheel aangepast
alsof haar eenzaamheid haar vertrouwd was geworden
Ieder gedicht van Wauben laat zien hoe scherp ze observeert en hoe goed ze zich inleeft. Ze beschrijft de voorstelling, interpreteert haar, ziet het imaginaire verhaal erachter, geeft personages een leven. Niet zelden ook ‘kent’ zij de motieven van de schilder en formuleert ze een ‘boodschap’. Stillevens zijn daarvoor bij uitstek geschikt.
Gerrit Dou: “De schilder in zijn atelier”
Particuliere verzameling, tentoonstelling “Gerrit
Dou”, Mauritshuis, Den Haag, 09.12.2000-25.02.2001
ik besta niet –
zegt zijn blik
het zorgvuldig om hem heen geschikte
stilleven
is in beeld gebrachte
vergankelijkheid
geen enkel rekwisiet
dient als bewijs
voor de onsterfelijkheid van de ziel
de dingen zijn aards
het lichaam broos
alles is van voorbijgaande aard
en de eeuwigheid betsaat alleen
in de waarschuwing
ontdekt in zijn ogen:
wij zullen er niet zijn
Hoe ‘Nederlands’ Wicha-Wauben inmiddels geworden is, blijkt o.a. uit onderstaand gedicht, waarin ze duidelijk iets van onze volksaard treft, die niet vrij is van enige hypocrisie. De verwijzing naar Johan de Brune maakt tegelijk duidelijk hoe zeer zij zich in achtergronden heeft verdiept.
Jan Miense Molenaer: “Boeren voor een herberg
(Vijf zintuigen)“, ca. 1633-34
Frans Hals Museum, Haarlem
voor het vermaak
hebben zij dit schilderij
aan de muur van hun burgerhuis opgehangen –
– alsof vleselijkheid op hen geen betrekking had
alsof hun begin niet
in een schaamteloze blijk lag
alsof begeerte
versterkt door onreine geur
niet geleid zou hebben
tot de verboden aanraking
waarmee zij verwekt zijn
alsof de zucht
na het bedrijven van de zondige daad
niet een zucht van verlichting was
als na ontlasting
alsof niet alles wat ze smaakten
in stank en mist veranderde *)
*) Uit: De Emblemata of zinne-werck van Johan de Brune:
‘Dit lijf, wat ist, als stanck en mist?’
Het eenvoudig uitgegeven boekje, waarin helaas een inhoudsopgave ontbreekt, stelt het zonder reproducties van de schilderijen. Los van het kostenaspect zal dat een bewuste keuze van de dichteres zijn geweest om haar gedichten zo meer autonomie te geven. Bovendien kan de bundel nu gezien worden als een imaginaire tentoonstelling, waarbij alle gedichten samen een soort poëtische catalogus vormen. Van Deel wees er echter al op, dat die onafhankelijkheid altijd gerelativeerd moet worden, omdat de beeldgedichten nu eenmaal betrekking hebben op een aanwijsbaar kunstwerk.
Dat de lezer voor zover het geen overbekend werk betreft als Het Straatje van Vermeer, of De man met de gouden helm van Rembrandt zich eerst zelf een voorstelling moet maken aleer actief op zoek te gaan naar de afbeeldingen, lijkt me alleen maar winst. Ik heb aan de zoektocht ernaar veel plezier beleefd.
Pieter de Hooch: “Binnenhuis met moeder en kind“,
ca. 1665-1668,
Historisch Museum, Amsterdam
er zijn drie personen in het vertrek
de vrouw des huizes, haar dochtertje en zij
alledrie bezig met alledaagse werkzaamheden
een zonnestraal op de muur
vormt twee lichte plekken
doorsneden met glas-in-lood patroon
maar het is de spiegeling van de zon
op het huis aan de overkant
die naar binnen valt
een tweedehandszon
haar verlangen naar iets onbestemds
dat haar steeds ontglipt
is reëel
alsof ze het ooit gehad heeft
dit onvervalste leven
een origineel van de hand van de meester
Waarom heet de bundel nu Landschap met reizigers? Een beperkte verklaring is omdat hij drie landschapsgedichten bevat: ‘Landschap met wandelaars‘ van Jacob van Ruisdael, ‘Landschap met eenzame wandelaar‘ van Philip de Koning en Rembrandts ‘Landschap met de de barmhartige Samaritaan‘. Bij uitbreiding staat het landschap voor het menselijk bestaan, waarin zowel de kunstenaar als de toeschouwer levensreiziger is. En zo is er misschien zelfs een verwijzing naar Wicha-Waubens persoonlijke geschiedenis. Een onvervalst leven, kennelijk heeft ze het hier gevonden.
******
E. (Elżbieta) Wicha-Wauben (1956) studeerde germanistiek in Polen, Nederlandse taal en literatuur in Leuven en verblijft sinds 1987 in Nederland. Ze vertaalde Duitse en Nederlandse literatuur in het Pools en Poolse literatuur in het Nederlands. Eerder publiceerde zij Woorden in een vreemde taal. Twee Hollandse dagboeken (2004) en de gedichtenbundel Schijnbare werkelijkheid. Polderminiaturen (2006). In 2003 won zij de Almere Poëzieprijs.
Zij heeft een eigen vertaalbureau en is verder werkzaam bij de Amsterdamse Erasmusboekhandel.
De bundel is hier te bestellen.