door Karin Doornik
Meander Klassieker 144
Karin Doornik bespreekt ‘Ontvlugting’ van de Zuid-Afrikaanse dichter Ingrid Jonker. Ingrid Jonker verklaarde in een interview op 22 juni 1956 dat dit gedicht haar van al haar gedichten het liefst was. De vertaling van Gerrit Komrij vind je in de bespreking.
–
Ontvlugting
Uit hierdie Valkenburg het ek ontvlug
en dink my nou in Gordonsbaai terug:
Ek speel met paddavisse in ‘n stroom
en kerf swastikas in ‘n rooikransboom
Ek is die hond wat op die strande draf
en dom-allenig teen die aandwind blaf
Ek is die seevoël wat verhongerd daal
en dooie nagte opdis as ‘n maal
Die god wat jou geskep het uit die wind
sodat my smart in jou volmaaktheid vind:
My lyk lê uitgespoel in wier en gras
op al die plekke waar ons eenmaal was.
Ingrid Jonker (1933-1965)
Inleiding – Joop Leibbrand
Tot aan de jaren zeventig van de vorige eeuw werd er in bijna alle bloemlezingen en literatuurmethodes voor de middelbare school uitgebreid aandacht besteed aan de Afrikaanse letterkunde. De behandeling van het werk van dichters als Totius, Celliers, Van Wyk Louw en Opperman maakte dat Nederlands en Afrikaans als een literaire eenheid werden gezien. Apartheid, culturele boycot en Mammoetwet maakten daar eendrachtig een eind aan, maar vooral dankzij de waardering voor Elisabeth Eybers verdween de affiniteit met het Afrikaanse dichterschap toch niet helemaal. Nu zijn het Antjie Krog en – nog recenter – Ronelda S Kamfer die de Afrikaanse poëzie levend houden, maar aan hen ging Ingrid Jonker in feite vooraf.
Het werk van Ingrid Jonker (1933-1965) raakte na haar dood in de vergetelheid, totdat Nelson Mandela in 1994 de allereerste zitting van het democratisch gekozen parlement van Zuid-Afrika opende met haar gedicht ‘Die kind wat doodgeskiet is deur soldate by Nyanga’.
In Nederland kreeg ze bekendheid door Saskia van Schaiks documentaire Korreltjie Niks is My dood (VPRO, 2001) en de film Black Butterflies uit 2011 met Carice van Houten en Rutger Hauer.
Jonkers gedichten zijn een weerspiegeling van haar onstuimige karakter en een diepgeworteld verdriet. Verdriet om een vader die haar keer op keer afwijst. Verdriet om haar jonggestorven moeder. Verdriet om haar mislukte liefdesrelaties. Maar ook verdriet om haar verknipte moederland waarin de rassenstrijd steeds feller wordt. Door haar scherpe kritiek op het apartheidsregime en dus ook op de regering, waarin haar eigen vader ironisch genoeg zitting had, lukte het haar lange tijd niet om haar werk gepubliceerd te krijgen.
De laatste periode van haar leven belandde ze enkele keren in een psychiatrische inrichting, waar ze als manisch depressief werd gediagnosticeerd. In de vroege ochtend van 19 juli 1963 liep zij bij Kaapstad de zee in en maakte zo een einde aan haar leven. Ze liet een dochtertje achter van zeven,jaar.
Bespreking
Vooraf
De gedichten van de Zuid-Afrikaanse dichteres Ingrid Jonker (1933-1965) vind ik betoverend: je kunt ze keer op keer lezen en genieten van de klank, de bezwerende toon, de lyriek. Je hoeft niets te weten over de achtergrond om ze te kunnen waarderen. Maar nadat ik in Ik herhaal je (in 2011 verscheen de 11e druk) Henk van Woerdens biografische schets had gelezen, zag ik in het gedicht ‘Ontvlugting’ verontrustende flashbacks en vooruitwijzingen naar gebeurtenissen in Jonkers leven. In dit opzicht zou de titel van het boek (naar het gelijknamige gedicht ‘Ek herhaal jou’ uit 1963) ook goed bij dit gedicht gepast hebben. Ik zal dit straks proberen aan te tonen.
De biografische schets door Henk van Woerden is trouwens verre van volledig. In een nawoord verklaart de auteur dit uit de ontoegankelijkheid van de primaire bronnen. Het Jonker-archief is niet ter inzage beschikbaar. Op vier ongepubliceerde proefschriften over Ingrid Jonker rust een embargo. Van Woerden moest zich daardoor behelpen met secundaire bronnen: krantenknipsels, artikelen, memoires, verhalen en herinneringen van betrokkenen.
Het sterkst vind ik de sfeertekening van de Gordonsbaai waar Ingrid Jonker haar vroegste jeugd doorbracht. Van Woerden putte hiervoor uit zijn eigen herinneringen.
Verder laat de schets voor mij veel te raden over. Over Ingrids dochtertje Simone wordt niets gezegd over de periode dat zij tussen de twee en zeven jaar is. Woont zij aldoor bij Ingrid in Afrika? Waar is zij als Ingrid naar Europa reist? Er wordt niet echt een tijdsbeeld geschetst over de tijd van de Apartheid en Ingrids rol in de toenmalige Zuid-Afrikaanse maatschappij is wat mij betreft onvoldoende belicht. Ze lijkt geen politieke rol te spelen, raakt alleen in opspraak door stevige kritiek te uiten op het toenmalige literaire establishment. De afwijzing door haar vader Abraham Jonker is zonder meer tragisch te noemen. Hij is degene die de gehate censuurwetten doorvoerde.
Het gedicht ‘Ontvlugting’
Het gedicht heeft een eenvoudige structuur: zes strofen waarvan de twee regels telkens op elkaar rijmen. In de vertaling heeft Gerrit Komrij dit volrijm voor de helft intact gelaten. In regel 1 en 2 is halfrijm gebruikt: ‘ontvlucht’ en ‘terug’, en in regel 5 en 6 acconsonantie: ‘draaft’ en ‘toeblaft’. Ook in regel 7 en 8 is assonantie toegepast in ‘daalt’ en ‘maal’.
strofe 1
Uithier die Valkenburg het ek ontvlug
en dink my nou in Gordonsbaai terug:
Hier, aan dit Valkenburg, ben ik ontvlucht
en droom mij nu in Gordonsbaai terug:
‘Dit Valkenburg’ zal verwijzen naar de psychiatrische inrichting waar Ingrids moeder Beatrice in 1940 verbleef, toen Ingrid zeven jaar was. Zij was daar opgenomen nadat zij geprobeerd had zich de polsen door te snijden. Noemt de dichteres deze plaats omdat ze zich die herinnert uit de tijd dat ze haar moeder daar bezocht? Of is het een metafoor voor de waanzin die de ik wil ontvluchten?
Het griezelige is dat Ingrid zelf in 1961 ook in de psychiatrische kliniek in Valkenburg opgenomen zal worden, als haar eigen dochtertje Simone zeven jaar is.
‘Gordonsbaai’ is de plek van haar vroege jeugd, waar zij tochten ondernam met haar oudere zus Anna. Een plek aan de Kaapse kust waar ze opgevoed werden door oma Cilliers, de moeder van haar moeder Beatrice. Ze heeft er vele gelukkige herinneringen aan.
strofe 2
Ek speel met paddavisse in ‘n stroom
en kerf swastikas in ‘n rooikransboom
Ik speel met kikkervisjes in een stroom
en kerf er runen in een wilgenboom
Hier is het natuurkind aan het woord, haar jongere, wilde ‘ik’ die onbekommerd speelt in een stroom. Komrij vertaalde de ‘swastikas’ in ‘runen’. We verbinden sinds de Tweede Wereldoorlog de swastika, het hakenkruis, met de nazi’s. Dit moet Ingrid Jonker in 1956 ook bekend geweest zijn, dus ik vraag me af waarom ze daarvoor koos. Vanwege de politieke implicatie? Zou ze de oorspronkelijke betekenis van het heilige symbool van het hindoeïsme in gedachten gehad hebben? Ik zie hier ook een vooruitwijzing in vanuit het kind naar haar latere, literaire werk: het kerven van tastbare tekens in de boom staan voor de blijvende nalatenschap van haar gedichten.
strofe 3
Ek is die hond wat op die strande draf
en dom-allenig teen die aandwind blaf
Ik ben de hond die langs de stranden draaft
en dom-alleen de avondwind toeblaft
Uit deze regels spreekt grote eenzaamheid. De hond blaft maar er komt geen antwoord. Dit kan de onzekerheid verbeelden die zij zowel als dichteres als de dochter van haar vader voelt. Zij wil zich uiten door middel van haar poëzie maar is bang niet gehoord te worden, laat staan erkend door haar vader Abraham Jonker.
strofe 4
Ek is die seevoël wat verhongerd daal
en dooie nagte opdis as ‘n maal
Ik ben de schrokop-zeevogel die daalt
en dode nachten opdist als een maal
In de oorspronkelijke taal staat ‘verhongerd’, dat Komrij vertaald heeft in ‘schrokop’. Deze woorden vind ik wezenlijk van betekenis verschillen. Een schrokop associeer ik met een gulzigaard die niet per se hongerig hoeft te zijn. De vogel in Ingrid Jonkers versie is hongerend (naar liefde), er spreekt emotionele deprivatie uit. Het is het verlangen naar liefde en bevestiging, maar het ‘dalen’ oftewel duiken, levert alleen ‘dode nachten’ op. Wellicht zijn dit de liefdesnachten met haar minnaars, die haar achteraf gedesillusioneerd achterlaten, maar waarover ze in haar gedichten schrijft (‘opdist’).
strofe 5
Die god wat jou geskep het uit die wind
sodat my smart in jou volmaaktheid vind:
De god die jou gebouwd heeft uit de wind
zodat mijn smart volmaaktheid in je vindt:
De god verwijst naar de zeevogel, de ‘ik’ in regel 7 die het kind heeft gecreëerd, maar wreed laat vervliegen in de wind. De smart is het heimwee naar dat kind en wordt ‘volmaakt’ genoemd omdat het kind nergens meer te vinden is.
strofe 6
My lyk lê uitgespoel in wier en gras
op al die plekke waar ons eenmaal was.
Mijn lijk ligt uitgespoeld in wier en gras
op al de plekken waar ik met je was.
De ‘ik’ heeft twee verschijningsvormen: het kind dat verdronken is en de oudere ik die afscheid moet nemen van de jongere ik, het kind dat de ik ooit was, dat speelde in de Gordonsbaai. In deze strofe zie ik een griezelige vooruitwijzing naar de verdrinkingsdood van Ingrid Jonker, negen jaar later.
Opvallend is de grote verwantschap met ‘Puberteit’ uit dezelfde bundel:
Puberteit
Die kind in my het stil gesterf
verwaarloos, blind en onbederf
in ‘n klein poel stadig weggesink
en iewers in die duisternis verdrink
toe jy onwetend soos ‘n dier
nog laggend jou fiesta vier.
Jy het nie met die ru gebaar
die dood voorspel of die gevaar
maar in my slaap sien ek klein hande
en snags die wit vuur van jou tande:
Wonder ek sidderend oor en oor
Het jy die kind in my vermoor…?
Op deze bespreking kwam deze reactie van Fred Stelwagen:
‘Ik wil eigenlijk één opmerking maken. Ik begrijp niet hoe Komrij het woord swastikas heeft kunnen vertalen met runen. Vond hij misschien, dat runen op zich al genoeg duidde op een fascistische achtergrond? Dan nog is het niet logisch. De enige reden waarom het gedaan kan zijn is, dat het in de Nederlandse taal een beter lopende regel oplevert. Maar dan nog is dat een slechte reden. Laat swastikas lekker ongemakkelijk staan. Wie als klein meisje in Zuid-Afrika een swastika in een boom kerft, moet dat teken ergens hebben gezien en zeker niet gedacht hebben aan runen. Ouderen kunnen allerlei redenen formuleren, maar een klein meisje kerft in een boom een teken dat aanzien heeft, dat belangrijk wordt geacht door haar omgeving. Met dat teken wilde het meisje erkenning krijgen voor zichzelf.
Tot slot de volgende logische waarheid: Een swastika is een rune, maar een rune is niet altijd een swastika. Zij schreef niet allerlei runen in de boom. Zij kerfde specifiek een swastika.’