Zolang men adem heeft of ogen zien
door Joop Leibbrand
De sonnetten van Shakespeare vormen na die van Petrarca (vroeg 14de-eeuws) een standaard voor de Westerse liefdespoëzie. Voor poëzievertalers met ambitie hebben ze altijd verleidelijke kost gevormd, omdat vertalingen immers vaak herdichtingen worden en iets van de grootheid van het origineel al snel afstraalt op de bewerker.
De in totaal 154 gedichten werden diverse keren integraal vertaald. De oudste vertalingen zijn die van L.A.J. Burgersdijk (1879), H. Moulijn-Haitsma Mulier (1923), Albert Verweij (1933) en J. Decroos (1930). Van na de Tweede Wereldoorlog zijn die van Gerard Messelaar (1958), W. van Elden (1959) en Jan Jonk (1984), die als eerste archaïsmen als ‘ge’ en ‘gij’ schrapte. Het meest recent zijn de vertalingen van Peter Verstegen (1995), die van elk sonnet ook een prozabewerking gaf met daarbij een korte bio- en bibliografische toelichting, en die van H.J. de Roy van Zuydewijn en Arie van der Krogt (beide 1997).
Daarnaast is er nog een stoet vertalers actief geweest die vrijelijk uit de sonnetten kozen, zoals Jan Campert, Ernst van Altena, Max Nord, Guido de Bruyn, Paul Claes, Ton Oosterhuis, Hans-Jurgen Schoenmakers en – met nadruk genoemd – Frank Lekens, wiens geheel aan de sonnetten van Shakespeare gewijde site een schat aan informatie geeft.
Keuze genoeg voor de liefhebber van Shakespeare of wie dat wil worden, en compleet voor weinig geld nieuw of antiquarisch verkrijgbaar. De uitgebreidste, die van Verstegen, biedt Van Oorschot nog altijd aan voor maar vijftien euro.
Niettemin voegt de Vlissinger Coenraedt van Meerenburgh (pseudoniem voor Marcel van den Driest, Oost-Souburg 1967) daaraan nu de zijne toe en daarbij baseerde hij zich op het origineel uit 1609. Dat we aldus het Engels moeten lezen van meer dan 400 jaar terug, is minder bezwaarlijk dan het lijkt. De taal van Hooft en Vondel staat naar verhouding veel verder van ons af.
In het voorwoord stelt Van Meerenburgh dat bij het het vertalen tekstgetrouwheid en helderheid zijn uitgangspunten waren, hoewel het volgens hem in principe onmogelijk is om alle inhoud, klankeffecten en woordspelingen, voor zover die te herkennen zijn, in een vertaling te behouden; ook al omdat ingewikkelde samentrekkingen sommige passages grammaticaal dermate complex maken, dat ze voor meerderlei uitleg vatbaar zijn. Hij schrijft: ‘In de vertaling van Albert Verwey uit 1933 herkende ik de drang dicht bij de originele tekst te blijven, maar zijn taalgebruik is nu verouderd, zoals alles eens zal verouderen. Verder heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de parafrase en toelichting van Peter Verstegen en de Engelstalige toelichting van Oxquarry Books Ltd.‘
Ik maak eruit op dat hij de andere vertalingen buiten beschouwing heeft gelaten.
Het bekendste sonnet uit de reeks is ongetwijfeld nummer 18, dat met zijn bewonderende idealisering van de geliefde de reeks van zogenaamde ‘voortplantingssonnetten’ afsluit waarin – verweven met een indringende oproep aan een anonieme knappe jongeman om te zorgen voor nageslacht – de menselijke vergankelijkheid onder woorden wordt gebracht.
Dit is de oorspronkelijke versie, zoals door Van Meerenburgh opgenomen:
XVIII
Shall I compare thee to a Summers day?
Thou art more lovely and more temperate:
Rough windes do shake the darling buds of Maie,
And Sommers lease hath all too short a date:
Sometime too hot the eye of heaven shines,
And often is his gold complexion dimm’d,
And every faire from faire some-time declines,
By chance, or natures changing course untrim’d:
But thy eternall Sommer shall not fade,
Nor loose possession of that faire thou ow’st,
Nor shall death brag thou wandr’st in his shade,
When in eternall lines to time thou grow’st,
So long as men can breathe or eyes can see,
So long lives this, and this gives life to thee.
Ter vergelijking geef ik van een aantal vertalingen de eerste vier en laatste twee regels.
L.A.J. Burgersdijk:
Zal ik een zomerdag gelijk u noemen?
O, die is niet zoo lieflijk en zoo zacht;
Vaak schudt een ruwe vlaag de teêre bloemen,
En al te ras verzwindt des zomers pracht.
Zoo lang nog menschen aad’men, ’t oog nog ziet,
Zoo lang leeft gij, vereeuwigd door mijn lied.
J. Decroos:
Zou ’k u gelijken bij een zomerdag
Gij die veel lieflijker en zachter zijt?
De bloesem valt in storm en hagelslag,
Des zomers beurt duurt al te kort een tijd.
Zoolang als menschen aadmen, oogen zien
Zal dit ook leven en ù leven biên!
Jan Jonk:
Zal ik je meten met een zomerdag?
Jij bent lieflijker en kent beter maat.
Storm beukt wat ik in mei als knopje zag:
te snel verliest de zomer zijn mandaat.
Zo lang de mens kan ademen, ogen zien,
zo lang leeft dit, en dus jij bovendien.
Max Nord:
Kan ik zeggen: als een zomerdag zijt gij?
Gij die veel lieflijker en zachter zijt;
Ruw weer bedreigt de knopjes nog in Mei,
De zomer heeft maar al te kort de tijd:
Zolang de mens de adem wordt gegeven
Zolang leeft dit, en dit geeft u het leven.
Paul Claes:
Ben jij een zomerdag gelijk voor mij?
Die is lang niet zo lieflijk en zo zacht:
Ruw schudt de wind de bloemknoppen van mei,
En al te gauw verstrijkt de zomerpracht;
Zolang de mens adem en ogen heeft,
Zolang leeft dit, dat jou het leven geeft.
Peter Verstegen:
Vind ik jou als een zomerdag zo mooi?
Nee, lieflijker en milder nog ben jij.
De tere meiknop volt aan storm ten prooi,
En al te snel verloopt het zomertij;
Zolang de mens adem en ogen heeft,
Zolang leeft dit, wat jou nieuw leven geeft.
J. Eijkelboom:
Jou vergelijken met een zomerdag,
zal ik dat doen? Mooier en bestendiger ben jij.
Een ruwe wind brengt meiknoppen van slag
en van de zomerdag is snel het eind nabij.
Zo lang er mensen ademen en ‘t oog opslaan
zo lang leeft dit, waardoor jij blijft bestaan.
Bas Belleman (Awater 2010):
Zal ik jou vergelijken met een zomerdag?
Jij bent bekoorlijker, gelijkmatiger.
Ach, straffe wind schudt alle bloesempracht
En de zomer wordt al snel plichtmatiger;
Zolang men ademt, zolang men ogen heeft,
Leeft dit, en dit is wat jou leven geeft.
Arie van der Krogt:
Zal ik je met een zomerdag vergelijken?
Veel zachter en veel zonniger ben jij.
Te snel weer moet de tijd van zomer wijken;
De wind striemt soms de bloesems al in mei.
Zolang als er nog iemand leest en leeft,
Zolang leeft ook de zin die leven geeft.
En hoe doet Van Meerenburgh het? Ik neem van hem het hele sonnet op:
Gematigder en mooier nog ben jij.
Een Zomer boet te snel in aan gezag,
De ruwe wind schudt bloesem los in mei.
Soms schijnt het oog der hemelen te heet,
Vaak is zijn gouden aangezicht gedimd,
Op al het fraais komt vroeg of laat de sleet,
Bij toeval, of als iets in leeftijd klimt.
Niets kan jouw eeuwig Zomertij vernielen,
Dat fraais van jou neemt niemand je nog af,
En ook de dood zit jou niet op de hielen,
Door dit gedicht ontgroei je aan je graf,
Zolang men adem heeft of ogen zien,
Zolang leeft dit, en leef jij bovendien.
De eerste regel is met zijn directe begin een vondst. Afgezien van Claes, die er ook toe neigt, doet niemand het zo. Ook regel vier is fraai. Daarentegen verdient een ‘gematigder’ jij de schoonheidsprijs juist weer niet, en dat geldt ook voor de wat stijve derde regel. Ook tegen de regels die volgen kun je bezwaar hebben. Moest dimm’d nu echt ‘gedimd’ worden? Daarna overtuigt de vertaling weer, vooral met de prima slotregels, al blijft de vondst van Van der Krogt onovertroffen. (En opvallend hoe goed de vertaling van Burgersdijk zich handhaaft!)
Eigenlijk worden alleen in onderlinge vergelijking vertaalkeuzes arbitrair. Wie besluit zich tot één uitgave te beperken, voegt zich als lezer al snel naar de vertaler en zal meegaan in diens bewerking, ook al, omdat hij kennelijk niet primair voor lezing in het Engels, maar voor het Nederlands koos. Hoe dan ook, Coenraedt van Meerenburgh levert met zijn vertaling knap werk en deze Liverse-uitgave kan de vergelijking met de andere vertalingen van Shakespeare’s sonnetten zeker aan.