Eens was ik moeder
Eens was ik kind, meisje, vrouw
en toen moeder. De moeder
met thee, mariakaakjes en melk,
de mattenklopper voor de tucht
de kusjes voor de zucht.
Eens was ik moeder, de moeder
van lila jassenkindjes, van oppompen
van plastic trekkerbandjes,
delver van dode kattenlijkjes.
En wachter in de nacht.
Nu vang ik vogels, en pluk
dode vliegen van de muur.
Ik kook bieten voor de vriezer,
zeg tegen de baas hoe blij ik ben,
de handel is weg. En los ben ik.
Man slijt hond
Ze keken verlegen naar boven
alsof er wolkjes dreven
maar aan hun voeten gromde de hond,
dreigde dat hij zou bijten
de lakens bolden op zuchten
ontsnapten als blatende schapen
er werd geen kus gegeven
alleen maar wild gesnoven
hij zou haar aan zijn voeten willen
aaien als zij het maar niet verdomde
naar hem te kijken, al was ’t maar even
om de benen te kunnen nemen.
Ik ben niet gebaard
bij de put gevonden
zo luidde vanouds het verhaal
ik volgde het donker wonder
waarin ik telkens weer verdwaalde
de put riep me steeds terug
tot jij daar was me brak
mijn kleren scheurde tot je kwam
aan de aders van het oppervlak
waar je met je klamme hand
de tere vlammen volgde
toen we verkleurden tot patina
viel in de engte klinkend koper
je stervende stap klonk licht
ik ben eindelijk geboren
geen echo werd gehoord.