De volksverlakkende gedichten van een stramme kersendrager
door Levity Peters
Enige tijd geleden schreef Jan van der Geer (Dordrecht, 1949): ‘Het hoogste dat ik wil bereiken, is dat iedereen denkt dat ik knettergek ben. Dat zou de mooiste volksverlakkerij zijn!’
Zo begint de rugtekst van de bundel Niemand verdwijnt. Om te vervolgen met: ‘Het knettergekke haalt hij in Niemand verdwijnt nog niet, maar soms scheelt het maar weinig. Het merendeel daarentegen is warm en helder van toon. Van der Geer schrijft vol emotie en in duidelijke taal over zijn jeugd en heden. Hij verrast soms en laveert dan tussen serieuze zaken en humor. Spitsroeden lopen tussen hemel en aarde noemt hij dat.’
Laten we het eerste gedicht lezen om helderheid te krijgen over zijn duidelijkheid:
Niemand verdwijnt
Niemand zal er komen.
Niemand wil er zijn.
Niemand zit vol dromen.
Iedereen blijft.
Niemand verdwijnt.
Duidelijk?
Hij zit niet vol met dromen (het idee!), maar schrijft met emotie:
Timing
Mijn vader draaide mijn sierduiven
de kop af, omdat ze
in de slaapkamer van de buren scheten.
Hij gooide ze
met hun losse kopjes
in de vuilnisbak.
Ik was tien en ontdekte
het vlak voordat ik naar school moest.
En soms laveert hij tussen humor en serieuze zaken:
zijn al oud.
Het zwemwater
is te koud.
Tenslotte iets ‘bijna’ knettergeks:
op met de verrukkelijke
geuren van techniek
de welriekende
vormen van je ziel.
Tennisballen in je bloes
of kersen om je stijve lul
laten bengelen.
Vier kloten,
sappig en met pit.
Vergeet de pil niet
anders kunnen we niet neuken,
dat is pas liefde.
[enz.]
Voor mij ben je gek, als je als uitgever zulke onzin publiceert. De volstrekte willekeur waarmee de zinnen zijn uitgebraakt! Ja, ja, het is het leven zoals het voor de schrijver is, ongepolijst opgedist. Oké! Maar noem het alsjeblieft geen poëzie! Dat wekt verkeerde verwachtingen, misschien zelfs over schoonheid…
Nu de warme toon nog:
Kruisspin
Je moet hem maar eens
een tik met je wijsvinger
geven als hij doodstil in het
midden van zijn web zit,
de koning der uitzuigers.
Je pakt de draad, waaraan hij
hangt te bengelen en waartegen
hij snel omhoog kruipt
en slaat hem tegen de muur.
Hij valt, houdt zich dood:
een miserabel balletje,
gemarkeerd met een kruis.
Je trapt hem uit als een peuk
en weg is ie.
Geschreven met de warmte van zijn bloedeigen vader.
Niet dat deze ‘gedichten’ dan beter te verteren zouden zijn, maar het taalgebruik kan ook echt wel beter:
goed richten
Dat wordt dus een natte bril.
en een onaantastbare
toekomst en verleden.
Een onaantastbare toekomst kan grammaticaal niet.
Het verléden is onaantastbaar.
Ik was eigenlijk niet van plan om commentaar te geven op deze bundel. Ik wilde de gedichten en de rugtekst zelf hun werk laten doen. Maar als uitgevers al niet in staat blijken om datgene wat hun geld kost op waarde de schatten, hoe kan ik dan zeker zijn dat de gemiddelde lezer dat kan? Want eerlijk gezegd krijg ik steeds vaker het idee dat de echte, de grote poëzie niet of nauwelijks gelezen wordt, laat staan als voorbeeld of als maatstaf dient. Hoe kun je dan onderscheid maken tussen waardevol en waardeloos?
Maar Jan de Geer heeft voor elkaar wat hij wilde: Ik voelde mij door hem verlakt. Of dat iets is om trots op te zijn – Als ik hem was zou ik mijn ideaal vervangen door iets zinnigs; hij zou zich kunnen voorhouden dat het hoogste wat hij ooit bereiken wil, het schrijven is van een behoorlijk gedicht. Hoewel ik hem daar nauwelijks toe in staat acht. In de bundel staat het gedichtje ‘Amerika’ dat in 1969 (!) gepubliceerd werd in Avenue Literair. Hij heeft het gereviseerd in 2012, en er met minimale middelen alle dynamiek uitgeschreven die er in zat. Misschien moet hij gaan tekenen, iets leuks met kersen of zo.