LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Florence Tonk – Rijgen

7 apr, 2013

Haar ziel gered door een gedicht

door Bert van Weenen

De tweede bundel van Florence Tonk voelt minder dik dan je van de achtenveertig pagina’s zou verwachten. Je gaat er snel doorheen en er zijn weinig gedichten die uitnodigen tot meerdere keren lezen en een uitgebreider onderzoek. De toegankelijke taal biedt weinig diepgang, alles blijft zonder veel emotie aan de oppervlakte. Het vileine, waar NRC-criticus Arie van den Berg het in een quote op de achterkant van het boek over heeft, kon ik niet zo 1-2-3 terugvinden in dit vervolg op Anders komen de wolven uit 2006.

Het openingsvers ‘Beestjes van glas’ zet op een effectieve manier de toon van de bundel:

Wat moet ik
als ik er geen vinger op kan leggen
elke dag ontwaak om te luisteren
of niemand is gebroken
pas ademhaal als blijkt dat alles
de nacht heeft doorstaan, nog ademhaalt
of het beestje dat ik baarde
is blijven leven.

De ik-figuur moet steeds op haar hoede zijn. Heel nadrukkelijk eindigt dit intieme vers met een strofe van één regel: ‘Alle nachten die ik nog zal waken.’ Dit alert zijn is een uiting van zorgzaamheid voor de ander, van een allesomvattend moedergevoel dat je in één moeite door zou kunnen projecteren op de relatie tussen de dichteres en haar werk, de gedichten die je verder te lezen krijgt in Rijgen, zoals Tonk haar tweede bundel heeft genoemd.

Ook bij Tonk kom je, net als bijvoorbeeld bij Dennis Gaens (Ik en mijn mensen), ‘generatiegedichten’ tegen: gedichten in de wij-vorm die het gevoel van een groep mensen van een bepaalde leeftijdscategorie verbeelden. Zo krijgt de lezer meteen al in het tweede gedicht van Rijgen het conflict met de naoorlogse babyboomgeneratie voorgeschoteld:

wij bestudeerden hun ongelijk
legden hun falen onder de microscoop
namen een abonnement op neurose, psychologen
vertaalden de oorlog in kleine verwijten

Een opsommerig vers, dat eindigt met de weinig opzienbarende conclusie: ‘wij hadden overal meer van, behalve / de illusie dat het anders kon’. Dat wisten wij, de lezers, toch al lang?

In het lange titelgedicht ‘Rijgen’ gebruikt Florence Tonk eveneens van die algemeenheden die beter passen in een sociologieboek, vind ik, dan in een dichtbundel. Obligate constateringen zijn het, meer niet. De eerste vier regels:

Op de leeftijd of plek van recht op seks met één
gearriveerd, van weten wat we willen in bed
wijnhandel of familiezaken maar niet
op kantoor, rijgen we de werkdagen aaneen als glazen kralen

Nog een derde voorbeeld van dit soort poëzie is het gedicht ‘Vluchtgedrag’ op bladzijde 38-39. Hierin karakteriseert Tonk het publiceren op sociale media als (ge)ruis en zelfs als ‘braaksel’, maar doet dat op een weinig overtuigende wijze. Het hele gedicht lijkt op een wollige omschrijving van harde conclusies uit een of ander onderzoeksrapport. Wat moet je als lezer met deze halfzachte maatschappijkritiek?

Tegenover deze vage, te algemene gedichten staan andere waarin Tonk gelukkig wel met concrete beelden komt. Zoals:

OVER HET NATTE EN HET DROGE

De knie, het gebit, de lever, alles
begeeft het langzaam maar zeker.
Uitgebogen, uitgekauwd, uitgedronken
maar nog altijd levend, de huisarts
hun intiemste vriend, lapt wat op
houdt wat bezig maar heeft het
heimelijk al opgegeven

stram en bros als oude takken
kunnen ze maar in één stand staan
met een hart dat hen ooit dood zal
slaan, praten ze

over het natte en het droge
over de al, of bijna doden, over
de tijd waarin het leven afwisselend
het lichaam nog afwezig was omdat het werkte
vanzelfsprekend.

Dit is een mooi lichamelijk gedicht dat doet denken aan werk van L.F. Rosen; een gaaf vers over de levensperiode waarin de afzonderlijke onderdelen van iemands lichaam voelbaar worden omdat ze gaan tegenwerken en zo hun vanzelfsprekendheid verliezen. Ook een cliché, inderdaad, maar in dit geval door Florence Tonk heel fraai omgezet in poëzie.

Dit geldt eveneens voor ‘Kleine ingreep’, een scherp en pijnlijk vers dat in klinische taal verhaalt over de abortus van twee baby’s waarmee ’t niet goed ging.

Soms zijn de gedichten te particulier en daardoor cryptisch. Want het helpt de lezer van ‘De langverwachte’ op bladzijde 32-34 zeker als hij weet dat de schrijfster van deze drie gedichten na een miskraam uiteindelijk een gezonde zoon gekregen heeft (interview met Jeroen van Kan op 4 maart voor de VPRO). Nu zie je een baby; zonder deze informatie blijft het beeld dat het gedicht oproept schimmig, onhelder. Een zin als ‘nu geloven / dat het komt om te blijven’ krijgt door kennis van de autobiografische achtergrond opeens een veel sterkere lading. Iets wat op eenzelfde manier meespeelt bij bepaalde gedichten van Anna Enquist en Hester Knibbe. Voor alles geldt, zo staat te lezen in het vervolggedicht op bladzijde 35:

Het is niet redelijk. De natuur
gaat met grote risico’s gepaard
deze zucht valt niet weg
te redeneren slechts te dempen met
iets kneedbaars, zacht als suikerdeeg.
Dat houdt ze nu vast.

Het is allemaal goed gekomen en zichzelf beklagen is geen optie meer. De moeder accepteert haar nieuwe rol als anker (gedicht op blz. 36).

Verspreid over de bundel staan zes prozagedichten, elk 100 woorden lang, een vorm die Florence Tonk volgens een notitie achterin heeft afgekeken van Joel Brouwer in zijn bundel Centuries (2003). Deze verzen in proza zorgen voor een prettige afwisseling in het ritme als je Rijgen leest. Toch zou een keuze voor een hele bundel met dit type gedichten misschien beter zijn geweest; nu hangen ze er een beetje bij.

Voor de meeste lezers zal ’t ook niet duidelijk zijn of Tonks varianten iets toevoegen aan de serie die Joel Brouwer het licht deed zien. Ik zal er hier één citeren als voorbeeld, met name vanwege de intieme slotregel:

EEN WOESTENIJ WELLICHT

Zij zijn al thuis als ze de straat in rijdt. De lichten aan, ze kan niet wachten. Boven zijn de kragen waar haar neus in wil, de lichamen die ze tegen zich aan wil drukken zo vaak dat het ziekelijk lijkt. Het is hard werken hoor. Het aanslepen, snijden, bereiden van voedsel gaat maar door. Altijd is er iets op of smerig. Actie is voortdurend vereist, concentratie of focus zijn rariteiten. Luxeproblemen: zomersnoei, heermoes, dahliaknollen uitgraven en vorstvrij opslaan in zaagsel. Een tuin? Een woestenij wellicht. Een verhaal alleen voor geld. Om haar ziel te redden soms ook een gedicht.

***
Rijgen is de tweede dichtbundel van Florence Tonk (1970), na Anders komen de wolven, waarmee zij in 2006 bij Nieuw Amsterdam debuteerde. Bij diezelfde uitgever publiceerde freelance journalist/tekstschrijver Tonk in 2010 ook een roman over leven in Kiev: Blijf bij ons. Zie voor meer informatie haar bedrijfswebsite www.florencetonk.nl.

 

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...