Redenen van het hart
door Joop Leibbrand
In Het leven volgens Willem Jan Otten – ondertitel Redenen van het hart – gaat een bont maar indrukwekkend gezelschap van verschillende auteurs – neerlandici, filosofen, theologen, religiewetenschappers en een theatermaker – uitgebreid in op literaire, filosofische en religieuze aspecten in het werk van de schrijver die met zijn gedichten, romans, essays en toneelwerk al lang een belangrijke plaats inneemt in de Nederlandse literatuur.
De meeste bijdragen zijn uitwerkingen van referaten die uitgesproken werden op het op 2 november 2012 gehouden symposium ‘Redenen van het hart. Levensbeschouwelijke aspecten van het werk van Willem Jan Otten’, aangevuld met een vijftal kortere commentaren bij teksten van Otten en de weergave van het publieke gesprek dat Marjoleine de Vos die dag met hem voerde.
In zijn inleiding stelt samensteller Johan Goud (hoogleraar ‘Religie en zingeving in literatuur en kunst’ aan de Universiteit Utrecht) dat Ottens werk te lezen is als een onderzoek naar wat Pascal de ‘redenen van het hart’ noemde. Diens ‘esprit de finesse’, een subtiele en nuancerende geesteshouding die de rationaliteit niet terzijde schuift, maar eerder verruimt en zo de met intuïtie gewapende geest ontvankelijk maakt voor het geloof en onverschilligheid en wanhoop weert, is ook bij Otten aan te treffen. In veel van zijn teksten worden expliciet of impliciet antwoorden geformuleerd op levensbeschouwelijke vragen: Wie ben ik en wie is de ander, waarom besta ik, wat of wie is God, wat is geloven.
Het boek is een poging die antwoorden vanuit diverse invalshoeken te beschrijven en te verhelderen.
Voor geïnteresseerden in het werk van Otten lijkt het me een onmisbaar boek te zijn, omdat het dieper graaft dan een recensie of overzichtsartikel meestal doet. En om dan ten volle profijt van de beschouwingen te hebben, is het onder handbereik hebben van titels als Een man van horen zeggen, De wijde blik, Denken is een lust, Specht en zoon, Waarom komt u ons hinderen?, De bedoeling van verbeelding, De vlek, Eindaugustuswind en Gerichte gedichten zeer behulpzaam. Toch is dat niet beslist noodzakelijk, want ook wie Otten slechts kent van een enkele roman of van zijn bekendste gebloemleesde gedichten, raakt door het lezen van dit boek gaandeweg met hem vertrouwd. Of misschien beter gezegd: raakt geïntrigeerd door zijn denk- en verbeeldingswereld, waarin de scheidingswand tussen diepzinnigheid en vaagheid, geloof en rationaliteit, soms flinterdun is. Hoe integer Otten in zijn opvattingen ook is, hij houdt, vind ik, iets ongrijpbaars.
In Ottens wereldbeeld, waarin in het éne leven dat we voor ons bestaan kregen zingeving centraal staat, is het menselijk vermogen tot verbeelding nauw verbonden met de even menselijke faculteit te kunnen geloven. En daartoe is ontvankelijkheid voor het kunnen ervaren van afwezigheid essentieel, te kunnen ‘missen’ is het geheimzinnigste vermogen van de mens. Leven is haast per definitie ‘verliezen’, en daarom is ‘missen’ het scheppend principe bij uitstek.
Van de uiteindelijke staat van genade is voor hem smart de voorbode. Zij is een teken van opperste overgave en ontvankelijkheid die de mens buiten zichzelf brengt en hem dus kan louteren of bevrijden van het al te particuliere van een persoonlijk verdriet. Het is de enige houding die het mogelijk maakt het leven te ‘überstehen’.
Geloven beleeft hij enerzijds als de overgave aan een Onmacht, anderzijds als een liefdesaffaire met één (Eén) door wie je wordt gekend zonder deze zelf te kennen. Wij weten niet wie wij zelf zijn en daarom is het zinvol gekend te worden, ons geheim wordt ‘elders’ bewaard: ‘Wat je zwijgt, het wordt gehoord’, in een ‘kennelijke’ stilte.
Geen wonder dat poëzie en religie bij Otten nauw verbonden zijn en dat de uitspraak van de Australische dichter en criticus Les Murray dat het gedicht de poëzie opvangt zoals de religie God, ten volle op hem van toepassing is.
Hoe interessant de meeste bijdragen ook zijn, je hebt niet het gevoel iets gemist te hebben door ze niet op de dag zelf gehoord te hebben. Bij het lezen van het gesprek dat Marjoleine de Vos toen met Willem Jan Otten voerde over één specifiek gedicht uit de bundel Gerichte gedichten (2011), is dat anders.
Ik heb u beoefend als jongen van elf.
Ik speelde alleen, belandde na het eten
aan een ven niet ver van de moedertent.
Drie zwaluwen flitsten naar muggen,
weefden over het blakke water een web.
Hand vol platte steentjes. Schemering.
Niemand die mij zag. Keilen tellen keilen tel.
Toch werd ik weergaloos gezien, het was
als grifte elke worp zich in de eeuwigheid,
al was dat woord mij onbekend. Natuurlijk,
ik was vaderloos sinds kort. Ik leerde missen,
in vergeten was ik hoogbegaafd. Verlaten
weigerde ik te zijn. Keilen tellen keilen tel.
U stond daar al. Aan zwarte wateren
wacht u op de eerste gooi naar poëzie.
Met als uitgangspunt simpelweg te willen achterhalen waarom de vorm en de woorden zijn zoals ze zijn, neemt ze stap voor stap, precies wetend wat zij wil, zelf bijna in de rol van examinator en Otten dwingend in die van kandidaat, het gedicht door, even helder als dwingend, even precies als concies – een voorbeeld van hoe gelezen en besproken dient te worden. Toch laat ze ook wel iets liggen. In regel 11 verving Otten in de tweede druk van de bundel ‘vaderloos’ door ‘ontvaderd’ en als hij zegt eigenlijk geen voorkeur voor een van beide te hebben, laat ze dat min of meer passeren. Ik denk dat ‘vaderloos’ veel sterker een goddelijke connotatie heeft en het daarom moest wijken. Ik had ook wel willen weten of er niet een eerste versie van het gedicht in sonnetvorm geweest is. Vijftien regels komt namelijk altijd erg dichtbij, en welke regel die er beslist óók nog in moest – de bekende overscharige – werd toegevoegd? Regel zeven?
Aan het eind van het gesprek, als de bespreking rond is en is vastgesteld hoezeer het beoefenen van poëzie een bevrijdende, reddende handeling kan zijn, krijgt Otten daarmee alle eer die hem toekomt.
Dit lijkt mij voor hem de betekenis van het dichterschap te zijn: te blijven zoeken naar wat je gevonden hebt.
***
Willem Jan Otten (1951) werd onder andere bekroond met de Constantijn Huygensprijs 1999 en de Libris Literatuurprijs 2005. In 2007 ontving hij aan de Universiteit Utrecht een eredoctotaat.
Het leven volgens Willem Jan Otten bevat naast het gesprek met Marjoleine de Vos negen langere artikelen van Johan Gout, Renée van Riessen, Peter Nissen, Martien Brinkman, Hans Vandevoorde, Jaap Goedegebuure, Johan Sonnenschein, Sigrid Coenradie en Ronald Klamer en vijf kortere – ‘commentaren in columns’ genoemd – van Theo de Boer, Johan Goud, Ger Groot, Dick van Halsema en Wim Weren.
Eerder verschenen, eveneens bij Klement en in dezelfde opzet en uitvoering, Het leven volgens Arnon Grunberg (2010) en Het leven volgens Rutger Kopland (2012).