Ik ben een mens
door Joop Leibbrand
Het door de Stichting Literaire Activiteiten Groningen georganiseerde Poëziefestival Dichters in de Prinsentuin is in de Nederlandse dichterswereld inmiddels een begrip. Omdat strikt genomen een stichting niet veel meer is dan wat papierwerk, mogen de mensen die het festival runnen, Rolien Scheffer, Jaapke Brouwer, Arjen Nolles en Maarten Praamstra best eens genoemd worden. De twee laatsten tekenden ook voor de samenstelling (Scheffer redigeerde) van de bij uitgeverij kleine Uil verschenen festivalbloemlezing Land der horizonten, Dichters uit Hanzeland.
Het festival ging dit jaar nadrukkelijk internationaal, zich richtend op regio’s waar in de middeleeuwse Hanzetijd een Nederduits dialect gesproken werd (of in ieder geval min of meer begrepen) en derhalve werden naast Nederlandse en Vlaamse dichters ook Duitse, Scandinavische, Poolse en Baltische dichters uitgenodigd.
De nu verschenen bloemlezing doet volledig recht aan het festival, dat altijd een mooi evenwicht biedt tussen gevestigde namen en nieuw, nog onbekend talent en daartussen geen onderscheid maakt. In de bundel wordt dat bereikt door een alfabetische ordening en de strikte handhaving van één gedicht per dichter.
52 zijn het er uit Nederland en Vlaanderen, onder wie Mischa Andriessen, Hélène Gelèns, Wouter Godijn, Lloyd Haft, Tjitske Jansen, Bernke Klein Zandvoort, Gerry van der Linden, Erik Lindner en Mustafa Stitou daarmee zijn nog lang niet alle bekende namen genoemd. Velen droegen nieuw werk bij. Een drietal bijdragen kwam van jongeren uit de Doe Maar Dicht Maar- aflevering 2013, twee regionalen dichtten in de Groninger streektaal.
Verrassend was het hier Jelmer van Lenteren aan te treffen, niet toevallig medewerker van Meander. Hoewel er heus wel iets op aan te merken is, heeft zijn ‘Mislukte makelaar’ het in zich vaker gebloemleesd te worden.
Mislukte makelaar
Ik ben een mens en zet mezelf te koop.
De advertentie luidt: ‘Ruim lichaam,
staat vaak vrij, heeft tijdens zijn verloop
wat onvoorziene schade opgedaan.’Maar,
u steekt zich in decennia van schulden
voor een stulp met riolering die vaak stokt.
Met een interieur dat door het roken
is doorleefd. Met in- en uitgangen waaraan
een luchtje kleeft. Aan alle kanten uitzicht
op een blinde muur. En huur? Niet mogelijk.
De eigenaar wil ervan af. Het spookt er.
Er dwaalt een geest rond die voor straf
in deze woning werd gestopt. Het staat er vol
met blikken blinde woede. Lekvrij, opgekropt.
Er zijn dertien bijdragen van buitenlandse dichters: zes Duitse, drie Poolse en twee Estlandse en Deense, onder wie natuurlijk Niels Hav, die een van de belangrijke gasten was. Voor de vertalingen zorgden o.a. Pauline de Bok, Hélène Gélèns, René Huigen en Erik Lindner. Van onze oosterburen bevielen me Esther Kinsky en Nadja Küchenmeister het best en verder viel me vooral de Poolse Julia Fiedorczuk op: ‘Een plek/ heeft zin als er een graf kan worden gegraven.’
Maar dan wreekt zich de bundelwet dat je niet meer dan dat ene gedicht te lezen krijgt.
De degelijk maar sober uitgegeven bundel moet het vrijwel geheel zonder bio- en bibliografische aantekeningen stellen. Het zal de festivalgangers weinig kunnen schelen, zij zullen de bundel vooral als een adequate herinnering zien. De geïnteresseerde thuisblijver krijgt voor weinig geld een actueel overzicht van de huidige poëzie en doet wellicht een ontdekkking. Op meer mag je als samensteller niet hopen.