LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Hans Tentije – Gissingen, gebeurtenissen

7 dec, 2013

Al het teloorgegane

door Joop Leibbrand

Op Digther plaatste Alain Delmotte recent het volgende citaat van André Breton:
Je n’aime pas m’étendre sur le mépris. C’est ainsi qu’en littérature je n’ai pas formulé d’opinion nettement défavorable sur quoi que ce soit. Si je ne fais pas plus souvent oeuvre critique, c’est à cause de cela aussi. Je me compte parmi les disciples de l’homme qui a dit ‘La critique sera amour ou ne sera pas.’ 

Ik moest sterk aan die laatste woorden denken, toen ik me ertoe zette onderstaande bespreking te schrijven.

Hans Tentije opent Gissingen, gebeurtenissen met een vooraf geplaatste, cursief gezette tekst van 24 regels waarin hij niets anders doet dan een groot aantal (ruim veertig) zaken en gebeurtenissen opnoemen die zo van elkaar verschillen, dat ze een willekeurige greep lijken te zijn uit alles wat het leven in de meest uitgebreide zin te bieden heeft: ‘Het verschoven, streepdunne schouderbandje’, ‘het in de vlierbloesemlucht getekende vlugschrift van gebaren’, ‘doods aandoende buitenwijken’, ‘het gebons op de voordeur als het orgasme bijna bereikt is’, ‘het weemoedige van uitgestorven badplaatsen’, ‘de plastic handschoenen bij de visitatie’, ‘het gesprek dat verzandt’.
De opsomming eindigt met ‘de vragen, de vragen -‘. Je kunt dit simpel zien als een nieuw, laatste item van de lijst, maar het kan ook terugslaan op al het eerder genoemde en dan suggereert het dat alles wat in het leven te zien en te ervaren is, kan worden opgevat als een vraag, een ‘levensvraag’. Maar alles wat vraag is, geeft zicht op een antwoord, draagt dat op de een of andere manier al in zich. Zou dit het thema van de bundel worden, een zoektocht naar de verborgen vragen en antwoorden die in een oneindig gevarieerde werkelijkheid zijn aan te treffen? Een soort ontsluiering van de wereld door gissingen naar de betekenis van gebeurtenissen?

Aan gebeurtenissen in ieder geval geen gebrek in deze bundel. Tentije is geen dichter die het alleen bij eigen huis en haard zoekt en zijn dichterschap uitsluitend voedt met wat er navelstaarderig in eigen hoofd aan particuliere gedachten en emoties opkomt. Hij trekt net als Nooteboom – maar met een veel minder sterkere culturele gerichtheid en ook met heel wat minder aplomb – de wereld in en doet verslag van wat hij heeft opgezocht of wat zich aandient. Dat kan de beleving van een landschap zijn, een historische werkelijkheid, een persoonlijke geschiedenis – niet noodzakelijk van hemzelf – of een relationeel avontuur, maar altijd zo bedachtzaam en tegelijk ook beeldend beschreven, dat er van een echte ‘beschouwing’ sprake is.

Vijf afdelingen heeft de bundel, waarbij de eerste en de laatste reeksen zelfstandige, van een eigen titel voorziene gedichten zijn, en de drie middelste cycli van genummerde gedichten die min of meer te beschouwen zijn als episodes in een verhaal.

De reeks Noorderlicht, dit jaar eerder verschenen in de Poëziekrant, telt vijf gedichten. Plaats van handeling is Noord-Duitsland en achtereenvolgens gaan de gedichten over het stroomgebied van de Elbe, een niet bij name genoemde stad, een verlaten sanatorium, een getormenteerde schilder (het zal een bestaande figuur zijn, maar hij komt op mij over als een kruising tussen Egon Schiele, Kokoschka, Lucian Freud en Francis Bacon – er is helaas geen aantekening die de identiteit onthult) en een ‘schuldig’ landschap (het imponerende ‘In het merengebied’), dat vanwege het taalgebruik trouwens meer aan Ter Balkt dan aan Armando doet denken.

Het eerste gedicht begint bijna 19de-eeuws: ‘Vertel toch, Elbe, over wat je in je rusteloze loop op gestuit bent/ en wat je zoal in je weerspiegeld zag’. Wat volgt is in feite een voortzetting van de opsomming uit de eerste tekst, maar beeldender, met veel meer samenhang en rijker van taal. Ook nu zorgt het slot voor een ander perspectief, want kijk waar het Elbegedicht op uitloopt:

[…]
steltlopers en roeivoetigen in je drassige uiterwaarden, robben, zonnend
op de zandplaten in je steeds breder wordende
monding, waar je de open zee al proefde en ten slotte alle schroom
van je afwierp, voor de buitengaatse
boeien kwamen en je het vasteland achter je liet

aan je eigen einde ontspringend
eens te meer

Ik lees het als een metaforisch zelfportret van de dichter, die voor hij ‘buitengaats’ gaat, alle schroom heeft afgeworpen, en het naar eigen aard – bron en bestemming – laat stromen. ‘Nabij Glückstadt’ heet dit openingsgedicht en de associatie is snel gelegd: Tentije heeft als lyrisch verteller definitief zijn weg gevonden.
Hij neemt de tijd voor caleidoscopische schilderingen, die lange, volle gedichten opleveren met wijd uitlopende regels, rijk voorzien van versierende bijvoeglijke naamwoorden, in een toonaard die steeds ernstig is, maar toch nergens zwaar wordt.

Dat blijkt mooi in Billard Palace Hotel, een reeks van elf gedichten die scènes zijn in een verhaal over een seksuele reisgeschiedenis, opgeroepen door ‘Zij over de telefoon’:

[…]
Na zoveel tijd klonk ze, de slechte verbinding ten spijt, gek genoeg
alsof het pas gisteren was dat ik haar gesproken, in bed
gekletst had, dook ineens als vanonder onze doorzwete lakens ‘s nachts
bedwelmend helder haar zachtroze lippenstift, de geur
van nagellak en remover voor mij op, een kwalijk af te werpen
warnet van wellust en onbehagen

dat mij hoe dan ook aan de lijn hield en ten slotte toch
weer inpalmde, met een verhaspelde, schorrige, uit een vorig slapen
gewekte stem – de hare, ontegenzeggelijk

Na het verhalen van wat er ooit met ‘Een bitterkoude middag, halverwege april’ als startpunt gebeurde, ingekleurd met de nodige Oost-Europese couleur locale, eindigt de cyclus met de voortgang van het door een slechte verbinding gehinderde, onverwachte telefoongesprek:

XI

ze belde, draaide met mijn nummer ook de dagen terug
die ik in hun rusteloos golvende, gleeïge, ongeborgen schemerlicht
opnieuw voor mij opdoemen zag

hoeveel is voorbestemd, louter toeval of is zelfverkozen
en wie vindt een uitweg, weet door zijn weerspiegelingen heen te breken
zonder iets van zichzelf, zijn grotendeels al
twijfelachtig vervormde verleden te verkwanselen?

[…]

aanzwellend geruis, bloed dat kolkte, vlagen als van een windhoos
die mijn, onze zinnen overhoopgooiden, beloften
verbraken maar de boel kort daarop gewoon weer herstelden –

namaak en voorspel, nogmaals bijna, het ontzegde
vroeger of later

Zo lopen in de bundel voortdurend levens door elkaar heen, die van de schrijvende ik zelf en van anderen, reële en imaginaire, door de tijd gebonden of daaraan ontstegen.

De derde afdeling, Ergens onderweg, speelt voor een deel in het armoedige Noord-Roemenië, waar het verleden zichtbaar lijkt te blijven in onveranderde leegten en verlatenheden. De ik-figuur is er wonderwel op zijn plaats en kan van daaruit dan ook moeiteloos teruggaan naar de laatste oorlogsmaanden, de periode waarin het gezin Tentije geëvacueerd was. Vergeefs zoekt de ik naar de precieze locatie en naar de tekst die vanuit het huis zichtbaar was geweest: ‘IS HET WEL MET UW ZIEL VOOR DE EEUWIGHEID?’ Het doordrenkt de tekst met een onbestemde melancholie, zeker als in het volgende gedicht – terug in Oost-Europa – bij een beschreven wandeling staat: ‘daar, beneden mij, hing ongetwijfeld/ wel weer ergens tussen de doornstruiken/ een Christus dood te gaan, zonder veel kans op verrijzenis -‘.

In een enkel gedicht blijft Tentijes realisme wat te prozaïsch en kiest hij voor te gemakkelijke symboliek. In het laatste gedicht van deze cyclus komt de ik na een lange autorit op een hotelkamer en als hij daar de kast opent, zijn er ‘lege planken en welgeteld één kleerhanger’. Als juist dan het woord knaapje bij hem opkomt, legt hij het er wel erg dik bovenop. In de erop volgende strofe is dat nog sterker: hij slaat het dek open, maar voelt tegelijk ergens op te staan, op ‘een grillig, verwaarloosbaar stukje/ uit een legpuzzel, waarvan ik me bij het dievenlicht van het bedlampje/ afvroeg wat voor een soort tafereel het voortaan/ moest missen’. Het is, vind ik, te nadrukkelijk.

Ook in de cyclus West Somerset wordt er weer gereisd, in het zuidwesten van Engeland dit keer en niet alleen, maar met de geliefde, met wie hij een keer bij gebrek aan beter onderdak de nacht moet doorbrengen in een openbaar toilet. Tentije vertelt het bijna droog-komisch, maar ook weer in terugblik, zoadat de herinnering gekleurd is. Het laatste gedicht beschrijft hoe in alle verlatenheid (Tentije kan niet zonder, zo lijkt het) een bouwvallige kroeg gevonden wordt, waar enkele ‘types’ zaten. Zo eindigt het:

eenstemmig zwegen ze, misschien omdat wat er ooit te zeggen viel
allang gezegd was, of ze geen woorden hadden
voor deze plek, het gevoel zich als het ware aan de rand
van de wereld te bevinden.

Ja, Tentije, denkt de lezer, daar sta je dus zelf, ‘als het ware’.

In de zes lange gedichten van de titelafdeling Gissingen, gebeurtenissen toont Tentije zich van zijn meest epische kant, ook al is lang niet altijd duidelijk welk verhaal hij nu eigenlijk vertelt. ‘Sindsdien’ beschrijft hoe een oude (Oostenrijkse, Hongaarse?) dame terugdenkt aan hoe ooit ‘twee kerels in vale regenjassen/ haar geheime liefde grepen’. Maar niet de gebeurtenis als zodanig staat centraal, die rol is meer weggelegd voor de omgeving, de entourage, het tijdsdecor, de wereld om en achter de dingen die het voornamelijk van suggestie moet hebben. Het geeft het gedicht iets ongrijpbaars. Datzelfde gebeurt in de andere gedichten, en het sterkst in het slotgedicht, waarin – alweer! – een oude vrouw, enig erfgename van een bierbrouwerij, terugdenkt aan haar leven, met name aan haar jeugd. ‘Eerdaags zou het hele bedrijf […] het hare wezen, met inbegrip van al het teloorgegane’, zijn de laatste woorden van de bundel.

‘Een zoektocht naar het teloorgegane’, zo formuleert Tentije dus uiteindelijk zelf het thema van de bundel. De zoektocht als vraag, de bundel als antwoord. Prachtig werk.

***
Hans Tentije (Johann Krämer, Beverwijk, 1944) publiceerde met Gissingen, gebeurtenissen zijn vijftiende dichtbundel bij De Harmonie. Voor Wat ze zei en andere gedichten (1979) ontving hij zowel de Van der Hoogt- als de Gorterprijs; Deze oogopslag werd in 2005 bekroond met de Guido Gezelleprijs. Het in 2011 verschenen In omgekeerde richting, waarin Tentije een gedichtenwisseling voerde met Bernlef, werd door Awater verkozen als poëzieclubkeuze voorjaar 2012. In 2012 won hij de Hans Berghuisstok voor poëzie voor zijn gehele oeuvre.

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...