Een vreemdeling in Amerika
door Levity Peters
Toen ik de bundel Bijna een Amerika van Max Temmerman voor de tweede keer gelezen had, wist ik het zeker: wij leven niet altijd in dezelfde wereld.
Dat hoeft geen probleem te zijn; ik heb een zoon die promoveert in geomatics, een voor mij volkomen inerte wetenschap, waarvan hij mij het fijne desalniettemin mondjesmaat probeert uit te leggen. Hij gebruikt daarvoor geen wiskundige formules, maar degelijk Nederlands. Daaraan ligt het niet dat ik mij al heel snel een beetje dom voel. Het is een manier van denken die mij vreemd is, die mij letterlijk vervreemdt.
Dat vervreemdende ervoer ik nog sterker bij het lezen van de bundel Bijna een Amerika. Het begint al met de titel: ‘Een Amerika’, een continent dus, maar ‘bijna’. Iets groots, een nieuwe wereld, maar ‘bijna’. En dat is mijn probleem.
De titel komt uit dit gedicht:
Continentaal
De rancune van Europeanen hangt
hier als een kring onder water
en daar is geen eeuw tegen opgewassen
geen enkele verzameling van dagen.
Wij moeten lichter durven leven
en luider ook beginnen praten
als we ons continent weer als van gisteren,
in volle polaroidkleuren willen weten.
Op tv zag ik een caissière in de camera
spreken, recht uit de jaren vijftig
‘Het is hier goed.
Dit is bijna een Amerika voor mij.’
Haar handen en band bleven ritmisch bewegen.
Niet weten wat morgen komt, kan een zegen zijn.
Te veel ervaring maakt een werelddeel belegen.
Het heeft vooral met mijn manier van denken te maken, dat ik mij bij de eerste strofe afvraag: Waar zit de dichter? Die kring onder water vind ik prachtig. Mooi beeld, maar het wordt voor mij verstoord door wat er volgt: als er geen eeuw tegen opgewassen is, dan kun je die verzameling van dagen, wat een eeuw tenslotte ook is, wat mij betreft weglaten. Daarnaast: Wat moet ik mij erbij voorstellen? Een eeuw is niks, doet niks, is slechts een naam voor versleten tijd. Ik voelde mij al niet aangesproken als Europeaan met rancune.
Wat zou ik moeten haten? Wie? Waar zit die gast? Ik bleef het mij afvragen. Niet in Amerika! Die caissière spreekt hem waarschijnlijk in zijn moerstaal aan, anders zouden we het hebben geweten; gedichten horen je ook informatie te verschaffen, je moet je erin kunnen verplaatsen, willen ze je kunnen raken. Het meisje voelt zich in Amerika dankzij haar hypermoderne kassa en band. Ze had eigenlijk moeten zeggen: dit is net als in Amerika. ‘Net Amerika’, had ik als titel van de bundel beter begrepen. Het is niet mijn bedoeling het gedicht te fileren, maar ik voel mij verplicht om uit te leggen waarom ik waarschijnlijk het een en ander mis van deze poëzie.
Wel een mooi gedicht vind ik ‘Blauwdrukken’:
Blauwdrukken
Hoe mijn moeder weken lang
weloverwogen afscheid nam.
Ze hield haar hoofd schuin. Ze luisterde.
Iemand riep.
Hoe ze er de tijd voor nam: kijk daar, zie,
een seizoen ruimt plaats voor een volgend seizoen.
Hoe blauwdrukken van wat komen ging
maalden door haar hoofd en hoe ze daar ‘s nachts
wakker van lag. Hoe wij ons allemaal klaarmaakten.
We wisselden elkaar af en schikten bloemen.
Keken door haar ogen naar de wolken
en klopten kussens op.
We hielden ons in stilte bezig maar
stel mij een vraag en ik zal praten over haar.
Toch, ook hier weer, voel ik mij een al te nuchtere Hollander: kijk daar, zie, –
En wat zie ik dan? Niks. Het gaat over de wisseling van seizoenen, maar de oproep om te kijken is overbodig omdat het kan bloeien of vriezen: geen idee!
De leukste, maar ook gedurfde zin vond ik: Hoe wij ons allemaal klaar maakten. Het zal wel over familieleden gaan die elkaar afwisselden, bloemen schikten, dat in stilte deden, en het moment van sterven afwachtten om afscheid te kunnen nemen. Invoelend; bij stervenden komt elk geluid met meer geweld binnen dan meestal wordt begrepen. De dichter is vol besef wat zijn moeder voor hem betekend heeft, en weet, dat, wanneer je naar haar vraagt, hij los- en uit zal barsten.
Maar dat staat er niet. Stel mij een vraag, en ik zal praten over haar. Hij is zo vol van haar afwezigheid, dat waarover je hem ook een vraag mocht stellen, zijn moeder het antwoord is. Dat vind ik echt mooi. Treffender kun je denk ik niet uitdrukken wat iemand voor je betekend heeft.
Met mijn lezing van deze twee gedichten heb ik wel duidelijk kunnen maken, hoop ik, zowel wat ik goed vind aan de gedichten van Max Temmerman, als wat ik vind dat ze vaak mankeren. Wanneer je alleen maar regels citeert, doet dat de poëzie vaak geen recht. Maar… ‘Kleine landeigendom’ begint zo: Er lopen nog altijd meisjes rond met walkmans/ op hun hoofd (…) Die walkmans moeten natuurlijk hoofdtelefoons zijn. Het geeft mij het gevoel van: jammer. Zulke fouten mag je eigenlijk niet maken als dichter.
Uit datzelfde gedicht: ‘s Zondags flaneren mensen op en neer naar het park. Dan blijven ze dus buiten het park. Wat ik ook jammer vind voor hen.
Dikwijls vind ik de regels wat onhandig geformuleerd, of niet precies genoeg. En een enkele keer stoort juist weer de precisie: Achttien duiven trekken cirkels in de lucht. (uit: ‘Kleine landeigendom’) Wanneer ik zoiets lees, visualiseer ik echt geen achttien duiven; voordat ik ze bij elkaar heb gesprokkeld, zijn zij net weer uit zicht… Dichten is ook verdichten, comprimeren.
Soms lopen de regels niet soepel, en hadden ze beter ‘binnen kunnen komen’ wanneer er wat woorden van plaats waren gewisseld.
Dikwijls voelde ik mij buitengesloten door vooronderstellingen die buiten mijn feitelijke wereld vallen. Om dan aangesproken te worden als ‘ons’ stoort mij, en laat mij afhaken. Wanneer mij wordt opgedragen om lichter te gaan leven en luider te gaan praten, ben ik weg. Jammer en overbodig. Want de dichter laat een heel continent liggen: een complete innerlijke wereld die hij in woorden zou kunnen vangen. Een nieuw Amerika. Maar dat komt nog. En ik ben nieuwsgierig.
[…]
Elk verleden groeit en doorlopend worden wij meer.
Wie overblijft is de rest van zijn leven
meervoudig aangewezen.
(uit: ‘Handleiding’)
Mooi!
***
Max Temmerman (1975) werd met Vaderland genomineerd voor de C. Buddingh’ Prijs 2012.