LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Erik Solvanger – Het hoofd onder de arm

16 feb, 2014

De dichter die in het verkeerde leven huist

door Johan Reijmerink

De Zweedse dichter Tomas Tranströmer meent dat we in ons dagelijks leven onderworpen zijn aan routine en anonimiteit. Het is aan dichters om door middel van hun poëzie ons van die anonimiteit te verlossen. Daartoe is de wereld van de droom een geschikte zienswijze. Erik Solvanger doet in zijn nieuwste bundel Het hoofd onder de arm een verrassende poging om met zijn ogenschijnlijke bizarre poëzie dat inzicht te verkrijgen. In het titelgedicht uit de derde afdeling laat hij zijn werkwijze en visie op de werkelijkheid goed tot zijn recht komen:

Met grote, stevige passen loop ik door de stad. Ik draag mijn hoofd
onder mijn arm geklemd. Hoe lang het lichaam dit volhoudt weet ik niet,

Maar het hoofd altijd op diezelfde plek tussen de schouderbladen,
hoog op de nek, is uiterst onhandig. Wanneer ik moe ben zit ik op een terras,

leg ik mijn hoofd op de tafel, neem wat te drinken. De serveerster volgt
mijn voorbeeld, klemt haar hoofd in haar schort, als een baby in haar buik.

Ook zijn er problemen met de mensen die uit gemakzucht hun darmen
thuislaten. Als men kort uitgaat, kan men ze missen, de darmen zijn ballast.

Als de mensen langer wegblijven dan verwacht, komen ze in de problemen.
Het eten dat ze tot zich nemen valt via het gat in de buik pardoes op straat.

Andere, zelfverzekerde, vindingrijke personen laten hun lichaam thuis.
Ze stappen voorbij, twee voeten met daarop een hoofd.

Wat de meeste problemen geeft, zijn de dwalende lichamen zonder hoofd.
Ze kunnen niet vertellen waar ze wonen, om van de schreeuwende hoofden

die zich zonder voeten niet meer kunnen voortbewegen nog te zwijgen.
Draag daarom je hoofd altijd stevig onder je arm met je mee.


Solvanger neemt je mee in een surrealistische wereld waarin een gang van zaken denkbaar is die je je misschien af en toe in het gewone leven zou wensen maar die daar niet goed mogelijk zijn. De ik in dit gedicht heeft met zijn denken de volledige beschikking over zijn lichaam. Hij kan lichaamsfuncties tijdelijk buiten werking stellen en lichaamsdelen afkoppelen, verplaatsen en verwijderen. Hij lijkt een herschikkende god in het diepste van zijn gedachten te zijn. Zaak is wel dat ons het hoofd bij dit alles niet te verliezen, want ‘de dwalende lichamen zonder hoofd’ kunnen voor heel wat overlast zorgen. Wat Solvanger in zijn poëzie doet, is dat hij je confronteert een concrete werkelijkheid die in al zijn concreetheid op zijn kop wordt gezet. Zijn wereld roept bij mij herinneringen op aan de droomwereld van de schilder Marc Chagall. Ook diens wereld is in alle zijn concreetheid doortrokken van surrealistische elementen: de omgekeerde wereld

Ben je nieuwsgierig naar de onheilspellende wereld van Solvangers dromen, dan zul je van de een bizarre verbazing in de andere terechtkomen: ‘De levenden zijn oneindig traag van begrip./ Dat komt ervan/ als ze niet meer kunnen dromen.// (motto van Hans Arp). Zo begint de eerste afdeling. Zoals we uit ervaring weten is er in de droomwereld van alles denkbaar en voorstelbaar:

Wij denken dat slapen een natuurlijke toestand is,
maar het is een weldoordacht systeem

om ons in toom te houden. Hoe ik dat verklaar?
De schokjes die je voelt voor je in slaap valt

zijn de korte, nauwelijks voelbare terugtrekbewegingen
als reactie op de naald die iedere avond in je ader prikt,

om je voor een paar uren rustig te houden.
Als je snel bent lukt het je om een glimp op te vangen

van de man die met handschoenen en een koffertje
vol injectienaalden de deur uitglipt, op naar de volgende slaper.


Hij tekent, zo proef ik ook op diverse plaatsen in de bundel, verzet aan niet alleen tegen de vanzelfsprekendheden in onze ervaring, maar ook tegen de gang van zaken zoals we het allemaal met elkaar in deze samenleving hebben georganiseerd. Hij probeert tegen beter in uit het bestaande gesloten systeem te breken dat wij leven noemen. In de droomwereld van de ik viert de nutteloosheid en doelloosheid hoogtij. Hij zet de zaken op zijn kop. Dingen regeren de wereld. Mensen zijn onderdeel van diezelfde dingen. In zijn manier van schrijven laat zich dat aflezen aan gepersonifieerde dingen, metaforen die in hun beeldvorming terugkantelen naar hun concrete oorsprong, het letterlijke wordt aan het figuurlijke gekoppeld en weer ontkoppeld. De overdrijving naar het grote en het kleine toe past Solvanger geregeld toe. In die zin is hij een mecanicien van bizarre beeldelementkoppelingen: deconstrueren en opnieuw construeren.

Gaandeweg word je duidelijk is dat hier een zeer doordachte maker aan het woord is. Solvanger heeft zijn gehele bundel vol staan met gedachtespinsels die hij vier afdelingen lang in strakke lijst met een toepasselijk motto heeft geportretteerd. Bij herlezing wordt de structuur je pas helder. Het is als een tocht door het donkere bos van Dante waarin hij vanuit een onverwacht perspectief zichzelf van binnenuit naar buiten en van buitenaf naar binnen in beeld brengt en wenst te doorzien. In vier tot acht disticha houdt Solvanger de danteske vormvastheid er goed in. Daarbinnen kan hij zich heel associatieve uitweidingen permitteren om dan toch steeds weer per gedicht tot een pointe te komen.

De eerste afdeling ‘Gedichten van Cotard’ opent met een dialoog tussen een ik die de geesten die in zijn lichaam huizen, wil uitdrijven, maar beloven hem in andere gedaante te zullen terugkeren. Hij neemt de dag van begin tot einde door, maar dan is hij als ware in het lichaam van zichzelf. Dan doen zich vertekeningen voor die een scherpere blik bieden op het leven van ons allen. De ik roept ons op onze hoofd leeg te maken, opdat je niets zal ontgaan. Even wordt de indruk gewekt dat we hier met een geesteszieke van doen hebben, maar dan wel één die scherp waarneemt en heel goed in de gaten heeft wat er gebeurt. Vanuit deze droompositie is de ik in staat de maatschappelijke vanzelfsprekendheden onder kritiek te stellen. zoals de vrouwen die ‘in voorverpakte vorm’ liefhebben. Ze ‘knopen voorspelbaarheden// als lakens aan elkaar./’. We bevinden ons een labyrint waar luiheid en parasitisme welig tieren. Niemand helpt de aanwezigen de weg te vinden. ‘De verpleegsters […] wassen […] hun handen,/ kijken in de spiegel, oefenen hun blikken vol wederzijds begrip.//’. Hier wordt het spel van het georganiseerde zorgmededogen gespeeld. De arts in de dichter spreekt hier tussen de regels door.

In de tweede afdeling ‘Steriele maaltijden’ gaat het om het uitspreken van geheimen. De duivel draait met zijn mimicry en zijn ‘op maat gemaakte vleugels’ door de haarvaten van ons leven. Hij wil zijn collectie uitbreiden en ‘Wij zijn daar onderdeel van.//’. Beelden van geesten in witte gewaden doemen op in de droom die zich voor ontrolt. Aanvallen op een vrouwelijk lichaam lijken zich te gaan voltrekken. Visioenen van lichamen op de operatietafel:

Probeer eens zonder trillen een kransslagader los te halen.
We slaan de glazen achtrover, wassen onze handen in alcohol.

[…]
We koesteren het vlees, bespotten elkaar vakkundig.

Die operatieve sessie is met allerlei gedachtespinsels omgeven:

De kamer een draaikolk, het plafond een permeabel membraan.
Voor het raam een zwerm vogels, dun als en scheermes.


Het lijkt boven de macht de chirurgijnen te gaan. Alles wordt ter discussie gesteld. Er worden zielsverhuizingen geoefend. Agressie lijkt van ver te komen, maar ze ligt in je bed. Dromen ebben weg en duiken weer op. Er zit veel agressie, dreiging en wrok in de woorden van de ik. De duivel wakkert hem angst aan. Hij lokt ons mensen als vissen in zee en vangt ons in netten,

waarmee hij ons op de meest ongepaste momenten,
in de meest ongemakkelijke houdingen naar boven trekt.

In derde afdeling ‘Het hoofd onder de arm’ staat in het teken van het gebrek aan zicht, en toch zijn gespannen. Hersenen zitten hem ook in de weg: ‘Ik heb ze niet vervangen. Ik kan het iedereen aanraden./’. Op een of andere manier worstelt de ik met het voeren van een balans tussen hoofd, hart en lichaam: ‘Toen verbleef mijn hoofd regelmatig aan de andere kant van de oceaan/ kostte het me minstens ene week om het terug te vinden.//’. De ik is uit op een controle over zichzelf, maar tegelijkertijd ook weer niet. Beide houdingen werken niet. In het beeld van de lengte van een gemiddelde hondenriem geeft hij ongeveer aan hoever zijn hoofd van zijn lichaam verwijderd kan, mag zijn. Zelfs de politiek komt in beeld als hij een gedicht aan de op een knok drukkende parlementariër.

Solvangers poëzie blijft spannend, verrassend en vooral beeldrijk: ‘dat er zomaar weer trossen gedachten uit het raam zullen zweven./’. Je zou het niet denken maar het grote en kleine komt langs in zijn universum. Hij zou geen echte romanticus zijn, als niet het touw, de boom en het te zware leven tevoorschijn zouden komen. Een kleine Werther staat in hem op:

Zijn leven is te zwaar
de wereld te licht, het touw te rafelig.
We worden er moedeloos van.

Er volgt de bedreiging van een aantal meisjes. Vagina dentata dreigt zich aan de ik te gaan voltrekken. Ternauwernood kan hij eraan ontkomen.
In de laatste afdeling ‘ Het carnivore landschap’ treden we een heel fysieke stroom van droombeelden tegemoet. De ik gelooft

in waarheden die op stokjes balanceren, die je al tollend
en draaiend op de punt van je neus zet tot je scheel kijkt.

In deze wereld missen steeds vaker mensen op jonge leeftijd organen. Je dient je lichaamsdelen wel aandacht te geven. De voederbewegingen of eetgewoonten met alle gevolgen van dien blijven niet ongenoemd. Enige ironische humor kan Solvanger niet worden ontzegd, als hij spreekt over de zieners, de weervoorspellers en de auguren die er zo dikwijls naast zitten als hij op vakantie is. Dit vierde deel brengt ons naar ons aller levenseinde:

Ze wachten niet op onze verhalen

die tot leven komen. Die verhalen horen ze tijdens het verteren.
[…]
Terwijl we daar liggen te sterven, hopen we elkaar voor de winter valt
een been te kunnen afbijten, te kunnen meesleuren in ons hondengraf.

Hij eindigt zijn bundel met de woorden:

Alles wat ik weet heb ik op een grote hoop bijeengeraapt.
Ik steek het in brand. Ik wil alles voorgoed vergeten.


In deze bundel is een scherp waarnemer aan het woord: een zo nu en dan zwartgallig criticus, die een tikkeltje misantropisch is, mismoedig soms, scherp oordelend maar wel met gevoel voor het kwetsbare van ons aller geest en lichaam. Je zou misschien mogen zeggen dat deze bezeten dromer vindt dat zijn ik niet in het goede lichaam, nog beter in het juiste leven huist.

     Andere berichten