LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Rogi Wieg – Afgekapt dichtwerk

9 apr, 2014

De onmachtige kracht van de volhouder

door Levity Peters

Een romantisch dichterschap, dat van Rogi Wieg. Een dichter die de grote onderwerpen, liefde, vriendschap, dood, vergeefsheid, zo op de huid zit, dat het onvermogen om ze in taal te vangen zich uit als verstarring:

Lang geleden dat ik een vers schreef.
Lang geleden dat ik zo was.
Al is het nu maar een blaadje aan een oranje
bloem vlak bij zee.
– Kinderen snoepen en groeien. –
Ik was ooit nog kleiner.

(uit: GOOD TIMES)

Hortend en stotend, een allesbehalve vloeiende mijmering. Het is alsof er stukken ontbreken, alsof gedachten hun doel missen.

Ik wil nooit iets beter uitdrukken
dan ik denk en voel. (…)

schrijft Wieg in 21 AUGUSTUS 2012, 50 JAAR.

Zijn gedichten die hij dezelfde waarde lijkt te willen geven als materiële, levende dingen, lijken de wrijving te hebben ondervonden, de overmacht van het leven dat ze in een vorm dwong, waarin zij zich ternauwernood lijken te schikken, en die de lezer het gevoel geeft van onmachtige schoonheid die ze met moeite van destructie heeft gered.

TAKKEN DIE GEEN TAKKEN ZIJN

Er zijn meer vragen dan liefdes en klanken in
de kleine tuinen van gewone en ongewone mensen.
Woorden zijn de nog niet verschroeide heksen
die benoemen wie in dit leven anders
is dan een wandelende tak. Woorden downloaden
liefdes. Maar het blijft weinig werkelijkheid.
Er blijven altijd meer vragen dan woorden,
neem dat maar aan van het woord ‘dichter’.

We hebben alleen maar woorden om mee verstaan te worden. De dichter is gevangen in het woord ‘dichter’ Wij weten dat hij leeft, maar het enige dat wij van hem kennen in deze bundel zijn de gedichten die hij ‘Afgekapt dichtwerk’ noemt, als zijn ze van het levende element losgemaakt. Het is alsof hij schrijft dat we de wortels ervan niet kunnen leren kennen:

EEN ZEER ZACHT SPIJKERBED

Ooit moest ik mijn verzen afkappen
van hun stam en ze laten rotten op
een grasland in de droge hitte.
Afgekapt Dichtwerk zou ik
al mijn gemaakte taal noemen,
gelegen in een alles – ja, ook het alfabet –
smeltende warmte die zich over gras gelegd
had, als vuur over mijn dode toekomst.
En ik zou alleen Het Niets kunnen dichten.

Maar Jezus verscheen rood en blauw
geslagen, met Zijn magere, wat jonge lijf,
een zeer zacht spijkerbed, en Hij liet mij daarop
rusten, nadenken over poëzie.

De zesde dag haalde ik mijn nog ongeschonden
verzen uit de hitte. En Jezus gaf mij
een zonsondergang aan mijn linkerkant en
een rivier met visjes aan mijn rechterhand.

Hij gaf mij het kaarslicht, de vulpen en het papier,
en ik maakte niet een chanson anonyme,
of een testament, maar Eigen Nieuwe Verzen.
Total playing time:
de rest mijner oudere mannen jaren.
En misschien zelfs langer.

Dit gedicht roept alle irritatie op die Rogi Wieg altijd bij mij heeft gewekt, met elke bundel opnieuw. En toch –, toen ik vorige week om orde te scheppen in mijn boekenkast er heel veel dichtbundels uit gooide voor een tweede leven bij een tweedehands boekwinkel, zette ik de drie bundels die ik van Wieg had weer terug. Hij maakt van het lezen van zijn werk een bijna beschamende bezigheid. Je weet je met jezelf geen raad. Hij dwingt je het serieus te nemen, je weet, je voelt dat het ‘echt’ is, en dan schrijft hij zulke tenenkrommende uiterst persoonlijke waarheden: intiemer kan bijna niet.
Rogi Wieg doet mij denken aan de oosterse traditie van ‘de heilige dwaas’, een man die met zijn woorden en handelingen zijn medemensen voor raadsels stelt en een spiegel voorhoudt: het zijn de conventies die jullie hebben getemd, en jullie vrijheid beknotten: ik ben niet dwazer dan jullie.

JOB RAPIDO

Als ik niet bestond hadden ze me
moeten uitvinden, mij maken
mijn dezelfde klein – en grootheden,
die ik nu heb in mijn existentie.
Ik was een vindingrijke uitvinding
geweest van de mens, als ik nu niet
zou bestaan vanuit een God.

Maar ik besta vanuit een God.
Het was een job rapido van Hem
om mij te maken, Hij schiep mij
sneller dan een vlo. Ik spring niet
heen en weer, want ik ben Hem.

Zie mij: ik bid,
ik bid altijd in Het Hoogste
Zelf in mijzelf.

Het is niet de gemiddelde christelijke opvatting die Rogi Wieg aanhangt. Het is ook niet de doorsnee mystiek. Het is een zo getransformeerd christendom, dat de gemiddelde christen van waan zou kunnen spreken. Misschien zelfs van grootheidswaan. Het is geen schaamteloosheid waarmee Wieg schrijft, het is ook geen naïviteit, maar een hoogstwaarschijnlijk met moeite op zichzelf veroverde vorm van vrijheid waarmee hij de wereld zin en een uiterst persoonlijke betekenis geeft. Als een mogelijkheid. Misschien is het wel zijn poging om middels poëzie de wereld te veranderen die haar zo iets vermoeids geeft. Die vermoeidheid komt tot uitdrukking is regels als:

Op een lege tafel ligt de hele wereld die
mij zo bekend en onbekend is.

(uit: DATERING 2013)

Lang geleden dat ik zo was,
dat ik opstond, koffie zette en me boog over het heelal.

(uit: GOOD TIMES)

Melancholie en vermoeidheid. De dichter heeft geen andere woorden ter beschikking, geen andere beelden dan die hij op soortgelijke wijze als eerder heeft verwoord.
In de beeldende kunst komt het vaker voor dat een kunstenaar zich op maar één genre toelegt. Morandi schilderde alleen maar stillevens met jaar in jaar uit dezelfde flessen, potten, doosjes; en ter variatie landschappen met vaak dezelfde huizen, telkens vanaf bijna hetzelfde standpunt.
Het is alsof er keer op keer geprobeerd wordt iets vast te leggen dat vermoed wordt, en waarop gejaagd wordt tot het gevangen is. Soms krijgen we er een glimp van te zien. Meer dan bij anderen, die op andere zaken zijn gericht…

IETS ANDERS

Hier is het verhaal uit,
het was geen oefening
in doodmaken, maar
iets anders. Ik wacht op
haar, eet dan iets met haar
en slaap, laat in de nacht,
met haar. Ze leest op bed, in
de woonkamer doe ik Taak.

(…)

En ik heb geen verbrijzeld, gekapt,
of afgebroken werk gemaakt.
Niet over haar, of onze God.
En ook niet over al het andere.

Daar laat hij ons mee zitten. Wat is dat andere? Het is hetzelfde, een herhaling van een even uit de werkelijkheid getilde werkelijkheid. Een wereld van taal, van betekenis, met daarin een element dat de werelden met elkaar verbindt. En ik bleef na het lezen van deze bundel verstild achter.

     Andere berichten

Jonas Bruyneel – Mulhacén

Hallo? Federico? door Marc Bruynseraede - - Aan het literaire firmament is sinds kort een nieuwe ster verrezen: Jonas Bruyneel, aan de...