INVAL
De nacht valt achteloos,
maar bomen worden kaal, wolken oker,
honden huilen. Dan komen zij,
die mannen, niet te ontkennen,
vrouwen met verdroogde handen,
op schepen uit vreemde dreven.
Zij maken van mensen brand, vreten
het vee, werpen doodsdolken rond,
slaan palen tot hun grenzen.
En wij, wij halen kastanjes uit vuur,
zogen kinderen, behoeden eieren,
slaan appels tot moes. Wij zijn waard
het sop dat wij nu willen drinken.
Maar wij weten, dat zij moeten
weggaan, dronken en lachend.
Dan warmen wij ons weer
aan de honden en elkaar.
Wij blijven hier angstig huizen.
Jelle Jan Klinkert (1947)
Aan hem werd eerder een aflevering van Dichters gewijd.
je reist een gat in de hemel
en keert terug in een bloem
of een hond
soms ook
een verhaal zonder einde waarin men
verdwaalt en vraagt en ik
weet niet meer wie ik moet geloven
je denkt in nonsens en hoe het danst
en kleedt jezelf in bladeren
die vallen, verkleurd, en dan en dan
en dan, en dan, en dan
hier is een brug zegt de man met de
staf der wijzen en klopt op de rots
waaruit muziek ontspringt en je wast
jezelf in melodie
je danst de banen om de zon
en ik zing je tegemoet
en zo zing ik voor de bloemen
en zo zing ik voor de honden
soms ook
voor mezelf
Niels Vonberg (1981)
"Poëzie maakt de wereld draaglijk en heelt het – en laat schoonheid zien en voelen."
VANDAAG
(2008 Cairo)
vandaag wilde ik een doolhof maken van mijn hoofd
en nieuwe uitwegen verzinnen – een gat graven
onder de heg en mijn nagels zwart laten groeien
maar er kwam storm en stof en bomen bewogen
ik stak geen straat over, zette mijn ellebogen in
een raamkozijn en keek de mannen na die in het
schemerdonker speelden om geld, regen volgde snel
en spoelde de straten leeg: de broodverkoopsters
verlieten hun vaste plek, ik bleef alleen achter
Elisabeth Kaldas (1960)
"Poëzie betekent voor mij de draad van mijn leven vinden en vast houden. Ik houd ervan om problemen op te lossen. In een gedicht los ik dingen op die ik zie en verwerk ze op mijn manier."
WAT HIJ ’S NACHTS DENKT
ik zie geen enkel duidelijk verband
ik moet nog
een donker bloedtapijt wolkt
voor mijn gesloten ogen
jeuk sterft onder mijn strenge hand
morgen moet ik nog
ginds ligt onbekommerd de komkommer
groeide al in het paradijs en heeft geen spijt
ik moet nog morgen
ik moet nog doodgaan
Wim Klooster (1935)
Vorig jaar besteedden wij aandacht aan hem in Dichters.
TROMPE-L’OEIL
Nergens zachter dan thuis
de vloek van platgetreden paden
in de vlekkeloze kamer waarin wij vroeger
samen feilloos stonden opgesteld
ligt nu het doek dood op de grond
het hoest van schande, toont
wijdopen de verwondering
van het op maat gesneden lichaam
dat ik niet wil of het is dat zij
zich ratelend rond mij wil vouwen
te veel gebroken lijnen, te weinig dier in mond
en knie, te veel voor eigen kruis en kramp
de liefde als een gezwollen spiegel
Edward Hoornaert (1981)
Hij stond al eerder in Meander.