Op het plein zweeft een kind
zwiept met zijn hoofd
eet chips uit een zak
achter haar schouder duikt hij op
wil je tikkertje spelen, mevrouw
waar zijn je vriendjes, vraagt ze
dingen doen, zegt het jongetje
hij heeft lichtrood haar, witte knokkels
een blikje cola
heel wit kijkt hij weg
de wind aait
zijn verwoeste oogopslag
zijn wimpers trillen
hij wacht op de genadeslag
aqueduto da esperança
De kleine werkers in het aquaduct
veegden met hun grote vegers
modder en ratten uit de watergeul
veegden elkaar op de hoop
van Aqueduto da Esperança
dronken van zuurstoftekort
bovengronds nuttigde de bourgeoisie
thee met een smaakje –
Ode aan het tapijt
Op het Perzisch tapijt van moeder
vlechten wij elkaars tenen
bouwen ruggengraat
klein en angstaanjagend horden wij
op de smalle baan
van het tapijt dat niet wil geven
wat wij willen: kleurig geknoopt leven
in onze eigen voetafdruk
vader en moeder en ander getouw
hebben ons gemaakt van garen
vroeg gekiemde mazen
in het nokhoge trapezetapijt
springen we vooruit en duwen
vallen af en spuwen
de een haakt de ander nu
vader allang uitgerangeerd en dood
ooit moeders man en judas jazeker
hitste hij ons modderige kinderen op
het is: moeders Perzisch tapijt bezweren
en alle dingen daarop kapot
niet gemakkelijk wegpoetsen