Jezelf vinden in den vreemde
door Levity Peters
Wanneer je van reizen houdt, en je houdt van lezen, en je houdt van poëzie én van beeldende kunst, dan is dit je boek.
Een stem van paardenhaar neemt je mee naar Mongolië. Dichter/beeldend kunstenaar Lies van Gasse en Bas Kwakman, beeldend kunstenaar/ redacteur en medeoprichter van Tortuca, tijdschrift voor literatuur en beeldende kunst én directeur van Poetry International, reisden daar in 2012 doorheen met een internationale groep dichters, die deelnamen aan het poëziefestival Altan Guruus, dat niet alleen in de hoofdstad, maar ook in kleine steden, dorpen, gaten, en zelfs in tenten in de Gobi woestijn werd gehouden.
Je komt in streken die je niet kent, en raakt overweldigd door de talloze indrukken die je opdoet. Je kent de cultuur niet, en soms besef je, dat je eerste indruk als lezer onmogelijk de juiste kan zijn:
Omgekeerd
je begon zes uur op een vliegveld
rolde toen een slecht Koreaans hotel in
klom in de buik van een zilveren paard
en via zijn geslacht weer naar buiten
had een memorabele sterrennacht,
reed achteruit de Gobi in,
mocht een rots niet op,
zat op een kameel,
sprenkelde melk over twee borsten,
raakte radeloos,
verzorgde tegen je zin een wond
en leerde mij en Diva D. kennen
Het eerste gedicht van Lies van Gasse. Vluchtig als indrukken die nog bezinken moeten; de ‘je’ wordt herinnerd aan verschillende zaken op een manier die zijn voorstellingsvermogen wel zullen aanspreken: een insider.
Bij ‘ons’ roepen ze vooral vragen op. Of de ‘je’ door de anus de zilveren paardenbuik binnen klom en via de paardenlul weer naar buiten afdaalde, maar vooral wat er in die paardenbuik te zien, te vinden was.
Over de melk die over borsten werd gesprenkeld, en de mysterieuze reden daarvan.
Bas Kwakman schreef een soort reisverslag, waarin over de tocht minder te raden blijft. Bij hem een ander soort raadsel: ‘De Zwarte Pad in Mongolië’ heet zijn bijdrage aan de bundel, waaruit ik opmaak dat hij waarschijnlijk in wel meer verhalen zal figureren. Hij trekt o.a. op met een sjamaan die de tekens op zijn schild zou willen ontcijferen:
Op bladzijde 32 krijgen we wat meer duidelijkheid over de manier waarop Van Gasse dat doet:
Hier liep ik, in een glanzend witte nacht.
Mijn blauw was een parel.
Er vielen lussen uit de lucht,
maar wij bleken wakker genoeg
om niet teveel te schrijven.
(…)
Als helften zitten we aan de bron.
We wachten tot het stil staat.
Ook hier is sprake van overweldigende indrukken, die de schrijfster behapbaar probeert te houden: De memorabele sterrennacht uit het eerste gedicht, blijkt wit van talloze zonnen, dus richt zij zich op het kleine van een parel waarin zij het blauw terug vindt.
Er vielen lussen in de lucht, mogelijke verwarring dus, verstrikking, maar zij waren helder genoeg om niet te veel te schrijven. Het is de continue beweging die het onmogelijk maakt om de eenheid van het gebeuren te grijpen. Als helften zitten zij aan de bron, bij elkaar horend, maar elk in de eigen wereld te wachten op het moment dat zij samen zouden kunnen valllen. Met alles om hen heen. Het moment dat grenzen wegvallen, wat zij in haar tekeningen laat gebeuren.
Het onvermogen om alles direct te vatten wat er beschreven is, maakt je alert; je speurt de tekeningen af waarmee het boek is overladen. Kwakman schrijft over ‘De consul’ met een beenwond die maar blijft bloeden, en waaraan hij zo krap in de tijd wordt geholpen dat er ternauwernood een amputatie is voorkomen. Op een van de tekeningen van Kwakman zie je een muur waartegen een paar krukken staan, waarvoor een bed waarop je slechts een paar onderbenen ziet, waarvan één in het gips waaruit een paar tenen naar buiten gluren. ‘Dat was dus realiteit’, denk je dan, omdat het in harmonie is met andere tekeningen die hij maakte, van o.a. kamer 402 Oovotel Ulaan Baator Mongolia, het uitzicht van kamer 308, en een ander uitzicht op de hoofdstad, met bergen op de achtergrond, enz.; allemaal net zo realistisch, als het verhaal van Zwarte Pad rechtlijnig is.
De tekeningen van Lies van Gasse zijn totaal anders, duisterder, en dat bedoel ik niet negatief. Ook in haar tekeningen zijn fragmenten uit het dagelijks leven: gezichten, lachende mensen, paarden, kamelen enz. maar van de achtergrond gescheiden door hun contrast van zwarte lijnen tegen een kleurrijke, diffuse achtergrond waar zich ook van alles afspeelt dat je niet altijd even gemakkelijk kunt duiden. Maar haar sterrennachten laten niets te raden over en zijn uitgesproken dynamisch.
Dat zijn haar gedichten ook, en soms ronduit aangrijpend:
In de dagen die kwamen, was ik in scherven.
Een golf op de vloedlijn klaterde,
ik zong u als een mes.
Vanbinnen zat een kind
dat plukken uit de muur haalde.
Handen groeiden uit mijn mond.
Op een afstand stonden torens
van zachte steen en melkzaad.
Er zwom een zee in de woestijn,
maar het bad was warm.
Het drukte zich in mij, als een rilling.
Ik moest u vertellen,
de lucht was schel,
dat wij elkaar een schrijn,
het klamme licht, dat diep in ons
een rij wrede tanden, dat wij
amper lucht hebben om adem te halen.
Dat de panden onderlopen
en dat ik, met een stelligheid
die ik niet vatten kan, voor u sta.
Er spant een fijne muur van melk,
want ik kan niet terug.
De verbinding van melk en kind mag duidelijk zijn. Zo is er ook een verbinding tussen de torens (hard en zacht tezelfdertijd) en melkzaad: sperma. Dat het niet een bijeen gerommelde verzameling beelden is in haar gedichten, is voelbaar. Hier is een werkelijk talent aan het woord.
De Zwarte (schild-)Pad bezoekt Ergeliin Zoo, waar wij eigenlijk niet zo graag heen had gewild. Hij wilde naar de schildpadrots die hij vanuit het vliegtuig had gezien, maar dat is voor later.
‘U moet geen stenen oprapen’, zegt Balgaa. ‘Stenen zijn drie maanden van slag als je ze verplaatst.
‘Wat zijn dat voor instrumenten tussen die stenen?’, vraagt de schildpad.
‘Die komen uit het vliegtuig van een kunstenaar, die piloot was in de oorlog. Hij stortte hier vlak bij Ergelin Zoo neer. Dat daar links is zijn hoogtemeter. We trokken hem eer dood dan levend uit het toestel, smeerden hem in met boter en rolden hem daarna in lagen vilt. Na drie maanden kon hij weer naar huis.’
De Zwarte Pad kijkt Balgaa aan. Zijn keel zit dicht. Hij denkt na over de spaarzame momenten waarop de dingen samenkomen. Elkaar raken. Momenten waarop je schild kan breken. Dat hij bang is dat hij die momenten niet weet vast te houden. Over het gevoel dat het allemaal ook anders kan. Dat het allemaal anders moet.
Ook voor mij was het een verrassing om het verhaal van Joseph Beuys (1921 – 1986) hier tegen te komen. Ik wist niet beter dan dat zijn Stuka boven de Krim was neergehaald. Vilt had, sinds nomaden hem daarin wikkelden, een speciale, symbolische betekenis voor hem, evenals vet dikwijls een bestanddeel van zijn kunstwerken. Ook droeg hij een vilthoed, (zijn handelsmerk), over de zilveren plaat waarmee zijn schedel was gerepareerd.
Nu word ik even de sjamaan die de tekening op het schild van Zwarte Pad
zoekt te ontcijferen: met die laatste alinea geeft Kwakman zich denk ik wezenlijk bloot. Ook bij hem, evenals bij Van Gasse dat verlangen naar eenheid, waarin jouw leven samenvalt het alles om je heen, wanneer je je niet meer half voelt, niet meer verdeeld, geen rollen meer hoeft te spelen, maar werkelijk kunt zijn, zonder je af te hoeven schermen van en voor de werkelijkheid.
Veel van de stukjes van zichzelf die Kwakman en Van Gasse op deze reis vonden vormen een onderdeel van deze fascinerende, oogverslavende bundel.