Het slotakkoord van iets
door Levity Peters
Wat brengt iemand ertoe om poëzie te gaan schrijven?
Ik was een jaar of zeventien toen ik bevriend raakte met een dichter. Hij schreef lichtelijk pornografische gedichten die in het dorp waar ik woonde op een gegeven moment door de PVDA verdedigd moesten worden om optredens van hem mogelijk te maken. Ik mocht hem muzikaal ondersteunen, en was korte tijd even plaatselijk beroemd als hij. Hij leende mij poëzie van Jaques Perk, Van Schagen, Pierre Louys, en Remco Campert. Ik begon ook te schrijven. Poëzie werd een soort geheimtaal tussen ons. Wanneer hij het had over ‘het meisje met de leren lieslaarzen en een straaltje bloed uit een mondhoek’ dan wist ik over wie hij het had. Ik begon daarop te reageren. Het zou zeker vijf jaar duren, voordat ik ontdekte dat je met woorden iets maken kan dat gebruikstaal overstijgt, dat taal een soort magie heeft, en dat poëzie je werkelijk kan betoveren.
Ik heb dit zo kort mogelijk genoteerd, omdat de vraag naar het waarom telkens opdook tijdens het leven van de poëzie van Bart Van der Straeten.
De eerste reden waarom je poëzie schrijft: omdat anderen poëzie schrijven, gaat op voor elke dichter, en is gekoppeld aan de indruk die een dichter heeft gemaakt. De belangrijkste reden; dat je met woorden iets kan maken dat in staat is om iemand innerlijk te raken, heeft te maken met het conserveren van ervaringen. Hoe onpersoonlijk of autonoom de poëzie van een dichter ook mag lijken, wil poëzie iets overbrengen, dan moet ze wel in de ervaring van de dichter geworteld zijn.
Over naar de poëzie van Bart Van der Straeten.
De titel Onbalans geeft al aan hoe gefascineerd je kunt raken door woorden. ‘Onbalans’ wordt ons voorgespiegeld als een permanente staat. Dat maakt nieuwsgierig.
Van de eerste reeks: ‘drie hellingen’ gaan de eerste twee gedichten zo:
1
je moet alles
op de helling zetten
tot het begint
te schuiven
en dan weer zachtjes
kantelen
2
er is niets
in de vulkaan
dat niet eigen is
aan de vulkaan
of aan de hitte
die eraan ontspringt
In het eerste gedicht dienen zich direct een paar problemen aan: Ik heb geen idee wat er op de helling dient te worden gezet, noch heb ik een idee om welke reden.
Het tweede gedichtje geeft juist een heel statisch idee, dat op veel zaken van toepassing is: in de appel is niets dat niet des appels is, of aan de smaak die hij heeft – je kunt legio voorbeelden verzinnen: in kaas is niets dat… – en daarna kun je je wezenloos peinzen of dat waar is, of te kort door de bocht.
Om iets meer duidelijkheid te krijgen over de bedoelingen van de dichter, citeer ik ook het derde, laatste gedichtje van de reeks:
3
met de borst opgetrokken
de kin vooruit
op het einde
van de wip gaan staan
en springen
onbalans
Dit is dus het titelgedicht.
Ik kan het niet laten, om wanneer ik zoiets lees, te doen wat er wordt voorgesteld: ik trek mijn borst op, en steek de kin vooruit. Dat voelde alles behalve natuurlijk of ontspannen. Het gaf wel een indruk van de dichter die dit schreef. Het heeft iets verbetens. Hier is iets serieus aan de hand. Om welke reden dan ook staat de dichter op het einde van een wip (spel!) en springt dan.
Een heel beperkte actie, met onbalans als resultaat.
Je kunt het beeld met van alles en nog wat verbinden. Het staan op de wip kun je zien als een symbolisch afscheid van de kindertijd, de opgetrokken borst en kin vooruit voor de ernst waarmee de volwassenheid wordt begroet.
Een hinderlijk persoonlijk trekje is dat ik alles probeer te ijken op mijn ervaring.
Mijn nogal wantrouwige aard heeft een grote behoefte aan zekerheid en duidelijkheid. Een vraag zeurde maar: stond hij op dat deel van de wip dat op de autoband lag, of zat er een zwaargewicht aan de andere kant waardoor de aankomende springer hoog stond? Kun je het anders wel een sprong noemen, dat lullige hupje omhoog? Ook de wip ligt in dat geval nog precies zoals hij lag: statisch in onbalans.
Een volgend gedicht:
hebben
heb jij de discipline van kadavers?
geniet jij van de geur van rottend fruit?
er is een kind dat schreeuwt van vreugde
het is het slotakkoord van iets
Het hebben van kadaverdiscipline is iets anders dan het hebben van de discipline van kadavers. In het laatste geval ben je dood, en dat ben ik nog niet.
Ik hou dus niet van de geur van rottend fruit. Ik hou van sommige zweetluchtjes, maar daar wordt niet naar gevraagd. Waarom wel naar de geur van rottend fruit? Het is mij een raadsel. Het van vreugde schreeuwende kind heeft er geen band mee lijkt mij, hoewel – dat slotakkoord van iets – misschien is er toch een band met dat meurende fruit.
De poëzie van Bart Van der Straeten is van de soort die volledige aandacht vraagt, die eist dat je je inspant om er zin en betekenis aan te geven, maar die je tevens in onzekerheid laat. Misschien kun je het zien als de soort poëzie die filosofische vragen oproept omtrent het menselijk bestaan. Dat kan. Ik neem ons bestaan ook erg serieus, wat tot gevolg heeft dat ik mij behoorlijk kan ergeren aan gedichten waarin daarmee zonder enig inlevingsvermogen wordt gespot:
sprak 1
sprak tegen de folteraar
de gefolterde
weet u wat het is
werkelijk alleen te zijn
en ze keken elkaar aan
folteraar
gefolterde
en ze wachtten samen op de lach
Misschien ervaart de dichter eenzaamheid als een foltering (door wie of wat?), dat kan. Maar wie ooit gefolterd is (als kind, als lustobject, als vijand), weet beter. Schrijf niet over iets dat je niet kent. Het gedicht was een stuk leuker geweest wanneer hij had geschreven: ‘sprak de bakker tot het broodje’, of om meer in de sfeer te blijven: ‘sprak de slager tot de ham’. Deze poëzie is nogal serieus, maar blijkbaar toch niet serieus genoeg. Wellicht is het de dichter die zichzelf serieus neemt, de poëzie iets minder, en zijn lezers te weinig.
storen
is het de kilte hier die stoort
de damp die uit de schoorsteen slaat
een sluier voor uw ogen
stook nu meteen de blokken op
soms zijn wij
als de dood
Soms zijn wij als de dood, die een einde aan de dingen maakt.
We stoken houtblokken in de open haard, de schoorsteen trekt blijkbaar niet goed, de rook slaat neer in de kamer, maar het vuur zal de kilte uit de kamer verjagen.
Mijn vertaling van bovenstaand gedichtje.
Ik kan mij de dichter voorstellen bij zijn open haard. Maar ik heb er geen.
Dat is wat mij stoort. Ik heb niets om blokken op te stoken, er hangt geen sluier voor mijn ogen, maar ik ben dus ook niet als de dood.
De irritatie blijft. De dichter komt zijn eigen benauwde wereldje niet uit. Er wordt geen stap in de richting van de lezer gezet, het is de lezer die zijn wereld moet zien binnen te treden, en dankbaar mag zijn voor het lekkers dat hem wordt voorgeschoteld. De dichter op De Olympus. Ik dacht dat hij niet meer bestond! Het uitzicht vanaf zijn berg vind ik niet zo bevredigend.
Ik zou wensen dat de poëzie van Bart Van der Straeten beeldender was, en dat de dichter meer naar de lezer toe, dan alleen vanuit zichzelf zou schrijven.
Die vriend die mij aan het schrijven kreeg, is met dichten gestopt. Hij heeft nooit iets gepubliceerd. Mij heeft hij lezen geleerd. Fragmenten van zijn poëzie, beelden, zijn een deel van mij geworden. Als ze in mij opwellen moet ik glimlachen. Daar ben ik hem dankbaar voor. Zoiets te bereiken als dichter is al de moeite waard.
***
Bart Van der Straeten (1979) is verbonden aan de Vakgroep Letterkunde van de Universiteit Gent. Hij schreef reportages en kritieken voor o.a. Ons Erfdeel, Knack, en De Morgen . Zijn gedichten verschenen in Het Liegend Konijn. Met Carl De Strycker stelde hij Sculpturen samen, een keuze uit het werk van Roland Jooris. Onbalans is zijn debuut.