Soms, wanneer ik eerder lig 
dan jij, leg ik een hand op 
borst of dij, hervindt mijn 
greep een licht-verwonderd 
zoeken langs de lijnen. 
Als kind al koesterde ik zo 
mijzelf. Verbaasd dat dit – dit 
denken en dit bloed – voorgoed 
eens zou verdwijnen.
Jouw sterke handen op het stuur.
Onder mijn hoofd het zacht 
bewegen van je dijen.
Ik had mijn hoofd daar neergevlijd. 
Toen kon dat nog, er was nog geen 
versnelling die ons scheidde.
O, hoe het was, hoe het was 
toen het maar net begon.
Jij stuurde, ik was veilig.
Die eerste avond zeiden 
we niet veel. Ik liep verlegen
naast je, zat wat onwennig
bij je in het restaurant.
Maar later, op het donkere
stille strand, sloeg jij je jasje 
om me heen. Ik wist, 
ik ben niet meer alleen.

