Bomen en bommen
door Yves Joris
Bijna een maand geleden, op 8 oktober, liep de kelder van de Antwerpse boekhandel De Groene Waterman vol. Jong en oud verdrongen zich om een laatste stoel te bemachtigen. Wie geen stoel had, leunde vol verwachting tegen de bakstenen keldermuren. Een oudere laatkomer kreeg onmiddellijk een stoel aangeboden door een jongere – elementaire beleefdheid in tijden van groeiend egocentrisme. Peter Theunynck, de dichter voor wie men in groten getale was afgezakt, keek aangenaam verrast toe en zag dat het goed was. De voorstelling van zijn bundel De benen van de hemel kon die avond niet meer stuk.
Dichteres en goede vriendin van de dichter, Lies Van Gasse, leidt de dichter in. Ze noemt De benen van de hemel geen dichtbundel maar een papieren, geletterd bos. Eiken, olmen, iepen: meer dan twintig boomsoorten treden op de voorgrond in deze bundel. In elk gedicht ritselt wel ergens een twijg of blad of duikt een landschap op waarin bomen, struiken en bloemen een prominente rol spelen. Naast bomen spelen bommen een belangrijke rol: in het werk van Theunynck is de oorlog ook nooit ver weg. In het tweede deel van de bundel, dat de passende titel Flanders Fields meekreeg, neemt hij de lezer mee naar het slagveld van de Eerste Wereldoorlog. De Westhoek en zijn protagonisten vormen naast bomen een tweede rode draad in deze bundel.
KITCHENER
Jij rattenvanger van Hamelen
lokte een heel eiland op straat.
Bij bosjes kwamen de jongens
naar buiten. Net hobbelpaard
en meccano ontgroeid. Net
weg uit hun communiefoto.
Op slag was iedereen achttien.
Nooit hongerde men zo naar dood.
Brieven van moeders,
heldenmoed van maten,
noch identificatieplaatjes
voorkwamen dat de aarde
hen voor altijd aanvaardde.
Er was veel fantasie voor nodig
om die zonnige zomer zin te geven.
Postbodes draaiden overuren.
Lord Kitchener was tijdens de WO I de Engelse minister van oorlog. In deze hoedanigheid werd de voormalige oorlogsheld het gezicht van een lange strijd die ontelbare mensenlevens kostte. Als voorloper van Uncle Sam’s I want you, riepen posters met het hoofd van Kitchener Engelsen op om in dienst te komen. Jonge, idealistische mannen gaven massaal gevolg aan deze oproep. Ze waren immers van mening dat de oorlog slechts enkele maanden zou duren en dat ze als helden naar het fiere Albion zouden terugkeren. Hier begint het gedicht van Theunynck die een duidelijk verband ziet tussen Kitchener en de rattenvanger uit de sprookjes van Grimm. Kinderen worden achteloos weggelokt uit hun vertrouwde omgeving om nooit meer terug te keren.
Met oog voor detail zoomt de dichter in op de iconen van een verloren kindertijd: meccano, hobbelpaard en een obligate communiefoto. Slechts één versregel verder zijn de kinderen mannen. Woordspelingen zijn een vast onderdeel in het werk van Theunynck. Ook hier verwijst op slag subtiel naar zowel de plotse overgang van kind naar man als naar het slagveld waarvan weinigen terug zullen keren. Als een volmaakte koorddanser houdt Theunynck een perfecte balans tussen taal en inhoud. Naast de reeds eerder vermelde woordspelingen dwingt hij met begin-, midden- en eindrijm zijn woorden tot een gestructureerde taalcadans: moeders, heldenmoed en maten, zonnige zomer zin zijn slechts enkele voorbeelden.
Ook Boom met botten komt uit het gelijkaardige hoofdstuk. Is er een betere manier om de waanzin van een oorlog, de nutteloosheid ervan aan te kaarten dan met vraagtekens? Elke zin, een vraag. Elke versregel stelt de zin in vraag. Spijtig genoeg vermeldt Theunynck achter de titel de naam van de kunstenares. Was deze duiding nodig? Het lijkt wel dat hij schrik heeft dat we bij gebrek aan duiding zijn gedicht niet zouden verstaan. Hierdoor beperkt hijzelf de kracht van zijn gedicht, want nu lees ik de versregels met de pregnante paardeninstallaties van De Bruyckere in het achterhoofd.
BOOM MET BOTTEN (Berlinde de Bruyckere)
I
Waarom hangen de paarden hier in de bomen?
Waarom worden wolken verspild en kleine vissen? Waarom
zwijgt pijn in plaats van zingend de rekening te vereffenen?
Kan kreupelhout wandelen in de avondzon?
Kan een been plots in blad komen?
Kan een bloedend bot een vuur ontsteken?
Moet Sebastiaan de pijlen niet uit zijn lijf trekken,
de gaten stoppen met plamuur
en daarna hard en ongenadig uithalen?
2
Kan een boomfantoompijn voelen?
Kan hij bloeden uit zijn wonden?
Kan een houten mond de nachtzuster roepen?
Zijn er klinieken voor gekwetste eiken?
Bedden voor bejaarde beuken?
Danszalen voor demente olmen?
Kan hij verraden worden door zijn vrienden?
Kan zijn moeder hem omzwachtelen, aanbidden?
Kan hij opstaan uit de dood en halleluja roepen?
Nog tot 15 februari loopt er in het Gentse S.M.A.K. een tentoonstelling met werk van De Bruyckere, dat als kernmotief de kwetsbaarheid van de mens heeft. Net naar deze kwetsbaarheid verwijst Theunynck in zijn vraaggedicht. Maar de paarden zijn slechts een excuus om dieper in te zomen op de natuur die evenzeer lijdt maar als collateral damage amper aandacht krijgt. Door de natuur in bovenstaande gedicht te personifiëren roept de dichter vragen op waarbij de lezer noodgedwongen blijft stilstaan. Zijn de bomen werkelijk bomen of vormen ze op hun beurt de verpersoonlijking van het menselijk oorlogsleed?
Maar deze bundel beschrijft niet alleen de oorlog. Ook familie en persoonlijke omgeving komen aan bod. Ook hier spelen bomen een belangrijke rol. In onderstaand gedicht duikt zijn vader op. Maar ook hier weer zorgen bomen voor de metaforische beschrijving van de familieband.
REGENERATIE
Toen de wereld nog jong was en wij
niet oud genoeg om te sterven,
plantte een vader een boom.
Later beklom een zoon
langs de takken de lucht.
Stilde zijn honger naar hoger.
Nu dalen de wortels
naveldiep in de vader.
Nu klautert de nacht
in de takken , de zakken
vol larven. Laat ze
ontpoppen tot licht.
Lichter dan daar is het zelden.
Zo zaait een vader nu vlinders
over het hoofd van zijn nazaat.
Peter Theunynck heeft reeds een serieus oeuvre bij elkaar geschreven waarvan Berichten van de Pan American Airlines & Co uit 1997 wellicht zijn bekendste is. Dat de dichter zijn inspiratie haalde bij het beeldend werk van Panamarenko zal daarin wel een belangrijke rol gespeeld hebben.
Het mooiste gedicht in de bundel blijft voor mij de ode van Theunynck aan de Russische dichter Joseph Brodsky:
SAN MICHELE. DODENEILAND
Bijna iedereen op de vaporetto gaat naar Murano:
de reus op krukken, zwemmend in zijn zwarte anorak,
de dame met een Cadillac van een zonnebril op de neus,
het hondje dat ongegeneerd van leer trekt tegen haar been,
die misericordia van kleverige gelati’s,
het heertje met het jagershoedje en het wapperende veertje
en al die Amerikanen, vinger aan de knop,
om al wat beweegt in vogelhuisjes te vangen.
Het buitendek is een blozende roos.
Op hoge hakken reikt het bloeien hoger.
Ze danst van de ene stengel op de andere alsof
ze walst naar de overkant. Zij gaat met ons aan land
in San Michele, dodeneiland, waar het water zo lang
op de kade inpraat tot de stenen uit de muren springen.
Ze wandelt langs cipressen op olifantspoten
onwankelbaar onder het gieren
van de tijd, langs torenhoog vergeten,
langs marmerwitte nachtjaponnen,
voorbij het Griekse kerkhof waar Igor zijn Vera
voor eeuwig weerspiegeld ziet in steen.
Ze huppelt langs grafkapellen in steigers, langs militairen
stijf in het gelid, professoren van het memorabele,
koks van dagelijkse kost, dokters van het geheimzinnige,
die in kale kamers doodvonnissen prevelden.
Langs kinderweides vol ontijdig uit het veld geplukte –
het ontroostbare druipt nog elke dag van de grafschriften.
Ze schrijdt de Recinto Evangelico binnen. Dag Tine van te veel geleden.
Dag Ezra, betere ambachtsman, in de soberste sponde ooit.
Roos ruikt doel. Daar bij die glasheldere steen in dat jubelperk,
daar houdt heer Brodsky spreekuur. ‘Letum non omnia finit’
fluistert hij uit onbegonnen werk. Ze legt zich in zijn schaduw.
Ze danst zijn lof en wiegt zijn glorie. Ze reciteert John Donne.
Ze strooit de herfstkreet van de havik als verse blaadjes over de lagune.
Niet iedereen op de vaporetto wil naar Murano.
Ik hoor dit gedicht voor de eerste keer toen Peter Theunynck op Gedichtendag zijn pleidooi hield voor de poëzie. Tijdens de voordracht van dit gedicht kraakten eeuwenoude houten balken van de Antwerpse erfgoedbibliotheek instemmend. Ik raakte geïntrigeerd door dat meisje dat zo recht op haar doel afgaat. Ik stel ze me voor in een wit zomerkleedje met gekleurde bloemen, open sandalen, spontane schoonheid die te pril is om het zelf al te beseffen. Een nachtegaal die voorbij het graf van Stravinsky zweeft, eerbiedig knikt bij het graf van Multatuli’s echtgenote Tine om dan halt te houden bij Brodsky. De dood eindigt niet alles, herhaalt zij Brodsky’s versregel. Een versregel die ervoor zorgt dat hij onsterfelijk wordt. Dit is een gedicht dat je toelaat om steeds dieper te graven. Is het een gedicht over een plek? Over onsterfelijkheid? Over de grote doden uit de kunst? Sterke poëzie zorgt dat we deze vraag nooit hoeven te beantwoorden.
Bovenstaande gedichten uit De benen van de hemel tonen dat Theunynck nog lang niet uitgeschreven is. Subtiel als de natuur die hij beschrijft, strooit hij woorden uit die zich aarden in de papieren vezels van deze nieuwe bundel. Met deze woorden beschrijft hij oorlogsleed, familierelaties en observaties uit verre landen. Hij dwingt ons om stil te staan, te luisteren, te observeren. Wellicht is het nu nog het moment om met de bundel het bos of park in te trekken en zijn woorden uit te spreiden tegen het subtiel kleurende gebladerte in de laatste herfstzon.
De vele aanwezigen in de kelder van de Groene Waterman hadden gelijk. Met De benen van de hemel heeft Peter Theunynck opnieuw bewezen een dichter te zijn waarmee men rekening moet houden in deze haastige tijden.
***
Peter Theunynck (1960) is tekstschrijver, biograaf van Karel van de Woestijne en dichter. Bij Uitgeverij Wereldbibliotheek verschenen eerder de bundels Man in Manhattan (2003), Traangasmaatschappij (2006) en Naar een nieuw zeeland (2010).