korpoj raciaj
korporaciaj
mensogas al mondo
kolegoj
si mem
oni dungas ilin
kaj nomas
homrimedoj
*
redelijke lichamen
in ondernemingen
bedriegen wereld
collega’s
zichzelf
men werft ze aan
en noemt ze
menselijk kapitaal
HET TEKEN UIT HET GRAF
Vaak heeft de poëzie mij
koud gelaten.
Meer dan eens gebeurde het
dat sonnetten gevangen bleven
onder het ongebroken oppervlak
van een bladspiegel;
hun volta’s
slechts witregels
ruisend in mijn hoofd
– statisch –
als echo’s van een
lang vervlogen
iets.
(Een knal?
Een oer?
Een god in het diepst
van mijn gedachten
dood en vergeten?)
Soms
in een onbewaakt ogenblik
Heeft zo’n bladspiegel zich geroerd
en duiken uit de deining op
klankgazellen:
reisgezellen
die vertellen
van vingers in het ochtendgloren,
rank en rozenrood;
van hindeblik in vrouwenoog
en levens in verbondenheid;
of wind die vloeg en woei.
Taal is taal
bijvoorbeeld Grieks:
het teken uit het graf
herrezen.
GEMORSTE INKT
Ik heb het vaak ervaren:
de dood van wat niet sterven kon.
Voor een kind is dat zijn vader.
Maar het kan ook zijn:
betekenis
die beschut
tegen het grote
onverschil
dat buiten ligt en
zonder te wachten
wacht,
dreigt
zonder te dreigen;
dat sluipt
en sijpelt
als zilt water
in wie verdrinkt.
Het boek der natuur
spreidt zich open
met snelheid van het licht:
de letters blijken troebele wolken
gas en gemorste inkt.
Waar huist de god in de taal?
Soms
denk ik
te kunnen lezen.