LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Theo Bakker – Weer thuis

15 dec, 2014

Het rad voor ogen

door Joop Leibbrand

Met de uitgave van Weer thuis van Theo Bakker is iets merkwaardigs aan de hand. Het boekje leek dit jaar te zijn uitgekomen bij De Contrabas, was ook daadwerkelijk gedrukt, maar geschillen tussen uitgever en auteur brachten de laatste ertoe zijn bundel terug te trekken en opnieuw, en nu bij het eigen Bakker Tekst Producties, uit te geven. Er lijkt mij heel wat voor nodig aleer je zo’n stap zet… Zo’n uitgave dichtbij huis past overigens wel mooi bij de bundel.

Op zijn website schrijft Bakker onder het kopje ‘Weer thuis’: van donker naar licht het volgende:

‘Altijd listig om gedichten te schrijven over een periode dat het tegenzit, geestelijk en lichamelijk. Want daarover gaat mijn nieuwe dichtbundel Weer thuis. Van diagnose prostaatkanker, hartklachten en zware depressie tot het weer omarmen van de aanwezigheid. Van donker naar licht.
In de valkuil van zelfbeklag ben ik niet gevallen. Noch in die van negatief gezeur. Het is een intieme themabundel geworden, waarin ik moois heb gehaald uit lelijke jaren. De 34 gedichten ontstijgen het persoonlijke, denk ik, hoop ik.
Weer thuis leent zich niet voor hapsnap consumptie. Maar wie tijd en moeite neemt om kalm, contemplatief te proeven van de filosofisch geladen gedichten wordt beloond.’

Hoe begrijpelijk ook, het is altijd ‘listig’ om op een dergelijke manier over eigen werk te schrijven. Het ontneemt de lezer zijn onbevangenheid en kan de recensent nogal weerloos maken. Hoe kritisch kan of mag hij nog zijn tegenover zoveel particuliere kwetsbaarheid?

Bakker komt met het lichamelijke onheil keihard binnen en de geestelijke malheur volgt al snel. Zo begint ‘Dans’, het openingsgedicht:

schot na schot
nieten in weerloos weefsel
laatste druppels bloedsperma op
een verlaten kerstavond
de brand moet in wat woekert
‘tot straks, lieverd, tot straks’
‘we gaan u op de zij leggen’

In de twee volgende strofen is er direct sprake van ‘oude angsten’, ‘tijdloze vragen’, ‘zeurende zinloosheid’; en van ‘ongelovige wanhoop’ die hem tot een ‘U’ doet bidden om uitstel van executie en het gegund mogen worden van ‘een laatste dans/ tot aan de dageraad’.
Die ‘dans’ krijgt hij, maar een pretje wordt het niet. In verbrokkelde, stamelende taal, met veel beknopte en onaffe zinnen – het is lang niet altijd fraai, maar dwingt tot geconcentreerd lezen en is binnen de thematiek van de bundel functioneel – doen de eerstvolgende gedichten verslag van een delier waarin hij bestormd wordt door niet te beteugelen gedachten, gevoelens en herinneringen.
Walging van het leven (een ‘slachtveld’) is een dominant gegeven en steeds beklemmender wordt het gesprek dat hij met zichzelf voert: ‘voel ik de doodse huivering en klamp mij vast aan/ zwart licht boven oneindig duister’. Bakker schuwt de grote woorden niet.
Er valt ook oud zeer te verwerken:

Beurs

op deze gifgronden
van verachting en woede
groeide een boom, uitbundig bloeiend
mijn dolen in een boek gevangen, hunkerend naar pluk

een enkeling las door
slikte het bittere vlees van ontmaskering
lag wakker, zo beurs, zo beurs
maar genoot de nasmaak

pulpvreters schoven terzijde
mijn hartenkreet doorgedraaid tot moes!
ach, wat stinkt toch mijn smachtend ego
waarom nog pleisters willen op geheelde wonden

Zou de wond van miskenning echt geheeld zijn? Toch niet zolang dat ego blijft smachten en Bakker is eerlijk genoeg om dat zelf in te zien. Het dieptepunt heeft hij dan nog lang niet bereikt. In gedichten als ‘Dierlijk’, ‘Gesloopt’ en ‘Niet willen zijn’ verhevigt de crisis zich, is er ‘het beest’, welks ‘grote zwarte behaarde klauw’ hem ‘met dodelijke precisie’ grijpt, hem vermorzelt, hem in foetushouding doet wegkruipen, tot in ‘Buigen’ het besef komt : ‘ik ben mijn brein/ en dat is ziek// […]// ik kan het niet, niet nog langer, alleen’.
Na de ‘rotting’, de ‘stuurloze uitputting’ en de ‘rituelen van uitputting’ is daar dan ineens de vroege zang van de merel die als een heraut van helder zicht even de ‘grauwsluier wegneemt’, een ‘vonk door het blinde venster’.
Vanaf dit moment gloort het licht:

Steun

broos de halm
houvast, gekregen anker
wiens schoot bergt mij, wiegt
ik lig stil en luister

naar wat onbezwaard
de ochtendstond welkom heet
hemels mooi, nooit afgeleid
door taal, waarom, en toch

tergend langzaam, maar zeker
bezinkt het vuil van verast goed
van smurrie op de lijnen
als een baby aan de borst

niet bij stilstaan, verklaren
het onzegbare sprak een woord,
balsem voor gevallen man,
ik omarm, dankbare aanvaarding.

Het zelfonderzoek kan worden voortgezet en in ‘Zelf’ (te vinden op zijn website) is hij zover dat hij zijn situatie enigszins objectief kan beschouwen, zoals hij in ‘Ongekende’ zijn verhouding tot de ‘U’ (en de ‘Merel Gods’!) in het juiste perspectief plaatst. Hij kan op zoek gaan naar zijn kern, naar het ‘ventje’ dat hij ooit was en terug moet vinden ‘als eenzame verlorene in de woestenij’. ‘Leven is zoeken’, weet hij in ‘Lichter’, maar ‘toch laat het loden hart zich lichter slepen/ her en der een straal, een vonk, lonkende tonen’.
Het brengt, uiteindelijk, een nieuwe geboorte, met uiteraard ook een gedicht onder die titel. Er was een vernietiging voor nodig om zover te komen.

Dan volgen er nog dertien gedichten die anders getoonzet zijn, alleen al getuige de titels: ‘Weer thuis’, ‘Feestelijke terugkeer’, ‘Samen huppelen’. Hij blijft zich bewust van gevaar, malheur kan verslavend zijn, maar de merel is een ijkpunt en langzaam komt er ruimte voor een herwonnen liefde voor het leven en de ander. Met ‘Zweef’ eindigt de bundel en daarvan luiden de laatste regels:

het rad voor ogen is uitgedraaid
ik koester als veldvogel mijn schoonheid
en zweef cirkels van overgave

Met de tekst op zijn site maakt Bakker de vraag of de gedichten uit Weer thuis het persoonlijke ontstijgen tot de beslissende voor de bundel. (Op het achterplat van het boekje is van ‘denk ik’ of ‘hoop ik’ trouwens geen sprake, daar staat met stelligheid: ‘Het is poëzie die het persoonlijke ontstijgt.’)
Ik begrijp Bakkers bezorgdheid in dezen wel, maar zij lijkt mij onnodig en zelfs verkeerd, omdat zij miskent dat de kracht van de bundel nu juist het persoonlijke ís. De bundel ontleent zijn waarde niet in de eerste plaats aan de kwaliteit van de afzonderlijke gedichten, maar aan het geheel, dat een uniek document is van zelfonderzoek. Al zit er een soms benauwende engte in de bundel waaraan het moeilijk ontsnappen is, Weer thuis is juist waardevol vanwege de ‘beperktheid’ tot déze mens. Ecce homo!

***
Theo Bakker (1951) deed de HBS, haalde de akte MO-A Nederlands, was bijna tien jaar leraar en werkte ondertussen als tafeltenniscoach. Vanaf 1987 is hij fulltime journalist, schrijver en sportverslaggever met name voor tennis. Hij maakte radiodocumentaires, produceerde twee CD’s met eigen songs en publiceerde verschillende boeken, o.a. de interviewbundel Honger naar de Bal (Triton, 2006), het filosofische reisboek De Dolende Man (IJzer, 2008) en de dichtbundel Toch daagt het weer (De Beuk, 1999), waaruit een gedicht de dikke Komrij haalde.
Bakkers website geeft alle bijzonderheden en veel van het oude werk is daar ook integraal te lezen. Bakker werkt nu voor Sport1 en runt daarnaast zijn eigen Bakker Tekst Producties.

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...