LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Poëzie moet ongemakkelijk zijn

21 dec, 2014

Carl de Strycker (1981) studeerde Germaanse talen aan de Universiteit van Antwerpen, schreef een dissertatie over de invloed van Paul Celan op de Nederlandse literatuur en is sinds augustus 2012 de drijvende kracht van het Poëziecentrum in Gent. Sander de Vaan spr@k met hem over poëzie, ongemakkelijke schoenen, splinterbommen in de ziel en nog veel meer.

Carl de StryckerU bent directeur van het Poëziecentrum. Wat vindt u van het huidige niveau van de Nederlandstalige dichtkunst?
Het niveau van de Nederlandstalige poëzie is zeer hoog. Wie een beetje rondkijkt in de buurlanden, merkt dat hier veel spannends gebeurt en dat er ook plaats is voor heel uiteenlopende vormen van poëzie. Uiteraard gebeuren dat soort dingen ook in Duitsland, Groot-Brittannië of Frankrijk, maar toch meer underground. Wat men ook moge beweren, de uitgeverijen hebben hier toch nog steeds oog voor poëzie en goeie dichters krijgen echt nog wel hun kans. En er zijn gelukkig veel goeie dichters.

Is er een dichter die u in het bijzonder inspireert?
Ik schreef een proefschrift over de invloed van de Roemeense joodse Duitstalige dichter Paul Celan op de Nederlandstalige poëzie (Celan auseinandergeschrieben. Paul Celan en de Nederlandstalige poëzie, Garant, 2012, zie: www.maklu.be/MakluEnGarant/BookDetails.aspx?id=9789044129083) – da’s een boek over de wijze waarop deze dichter inspirerend is voor tal van Nederlandstalige dichters. Uiteraard vind ik zelf deze dichter ook heel erg bijzonder: moeilijk, heel vernieuwend, want op zoek naar een nieuwe, zuivere taal, en voor wie de moeite doet (hij antwoordde ooit zelf op de vraag wat je moest doen om ‘m te begrijpen: ‘Lesen Sie! Immerzu nur lesen, das Verständnis kommt von selbst’) met zeer veel diepgang. Mijn favoriete verzen van Celan: ‘Welchen der Steine du hebst / du entblösst, / die des Schutzes der Steine bedürfen’.

Waarom raken deze verzen u in het bijzonder?
Het is een prachtig beeld – je heft een steen op, en daaronder krioelen er zichtbaar en onzichtbaar duizenden wezentjes die zich onder die steen verschuilen. Zij hebben die steen nodig, want hij biedt hun bescherming, dus als je die wegneemt, stel je hen bloot aan de wereld, aan gevaar. Dit is een vers dat met oneindige tederheid spreekt over wie bescherming nodig heeft, en waarschuwt voor onnadenkendheid – als je iets doet, als je een steen verlegt in de wereld (wat een beeld is voor iets heel banaals, maar een metafoor voor iets groters), moet je dat goed overwogen doen, is de boodschap.

Celan schreef ook het indringende ‘Todesfuge’, over de verschrikkingen in de nazi-vernietigingskampen. Enkele jaren na publicatie van dit gedicht sprak Theodor W. Adorno de strenge woorden: "Nach Auschwitz ein Gedicht zu schreiben, ist barbarisch". Wat vindt u: heeft Celan met zijn gedicht de woorden van Adorno ontkracht?
Adorno heeft zelf – en dat weten heel weinig mensen – zijn dictum herzien, en wel naar aanleiding van zijn lectuur van Celan, die hij erg bewonderde. In zijn Negative Dialektik schreef hij: „Das perennierende Leiden hat soviel Recht auf Ausdruck wie der Gemartete zu brüllen; darum mag falsch gewesen sein, nach Auschwitz ließe kein Gedicht mehr sich schreiben“. Adorno wilde niet zeggen dat je geen poëzie meer mocht schrijven, wel dat je geen poëzie meer kon schrijven die zich niet bewust is van het feit dat de concentratiekampen iets wezenlijks veranderd hebben; een beetje zoals Lucebert schreef: ‘in deze tijd heeft wat men altijd noemde / schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand’. Celan is de dichter die zich daar misschien wel het best bewust van is, ja ervan doordrongen is. Om die reden zoekt hij naar een nieuwe manier om het Duits, dat besmet is geraakt, te gebruiken. Dat maakt wel dat de poëzie niet meer vanzelfsprekend is, en dat bedoel ik letterlijk zowel als figuurlijk. Ze wordt moeilijk, lastig te lezen.

U zei zo-even dat goede dichters echt nog wel hun kans krijgen bij uitgeverijen, maar krijgen goede dichters ook hun kans in onze samenleving? (Als we bijvoorbeeld naar Rusland kijken, zie je daar relatief veel mensen poëzie lezen, ook in het openbaar vervoer – of vergis ik mij wat betreft het Nederlandse taalgebied?)
Ik geloof dat dichters misschien minder een rol spelen in het openbare debat, maar dat ze misschien ook die ambitie niet hebben, alleszins niet met hun poëzie, hoewel er heel wat dichters zijn die geëngageerde poëzie schrijven. Niettemin is er wel wat poëzie in het leven van alledag – in een stad als Gent is er bijvoorbeeld een prachtige poëzieroute, met overal goed zichtbaar in het straatbeeld aangebrachte gedichten. Er zijn initiatieven zoals Dichter des Vaderlands, waardoor gedichten reageren op de actualiteit en in de krant gepubliceerd worden, en bovendien zijn daar vaak ook activiteiten rond. En er is Gedichtendag, ten minste (tenminste) één dag in het jaar waarin mensen met poëzie om de oren geslagen worden.

Waaraan moet volgens u het ideale gedicht voldoen?

Da’s een hele moeilijke vraag, omdat het ideale gedicht voor iedereen anders is en ook nog eens op elk moment anders. Als ik liefdesverdriet heb, dan is het ideale gedicht een tranerig vers waarbij het lekker zwelgen is; als ik veel tijd heb, dan is het ideale gedicht zo moeilijk en uitdagend dat ik er heel wat aan moet ontcijferen; als ik iemand wil troosten dan moet het weer meteen toegankelijk zijn. Er is niet zoiets als het ideale gedicht – elke dichter schrijft met elk nieuw gedicht het best mogelijke, elke lezer is bij elk gedicht op zoek naar het beste mogelijke. En af en toe vind je dat. Ik zeg altijd: als er in een bundel één gedicht is dat je raakt, is dat voldoende.

Het is inmiddels winter en we beleven ook met het licht van de tv (met haar lang niet altijd opbeurende nieuws) regelmatig donkere dagen. Zijn er verzen waarmee u de wat neerslachtige lezer zou kunnen troosten?
Goh, poëzie is natuurlijk geen therapie hè, en de vraag is waarvan de lezer een beetje depri is geworden: van het weer, de koude, de donkerte, of van wat anders, zoals de toestand in de wereld. Een van mijn lievelingsgedichten is ‘Daimoon megas’ van Christine D’Haen (zie bijvoorbeeld: www.poetryinternationalweb.net/pi/site/poem/item/18784/auto/DAIMOON-MEGAS); da’s een vers dat helpt relativeren, hoewel ik me kan voorstellen dat je er ook niet meteen vrolijk van wordt. Als je dan weer wilt lezen over een personage dat zich fundamenteel ongelukkig voelt – veel ongelukkiger dan ‘een beetje neerslachtig’ – moet je misschien wel bij Karel van de Woestijne terecht. Herfstgedichten als ‘Weêr gaat het vege licht der asters bloeien’ of ‘Koortsdreun’ (”t Is triestig dat het regent in de herfst’) komen dan misschien van pas.

Er schijnt een Turkse omschrijving van poëzie te zijn als ‘waar de schoen de voet pijnigt’. Kunt u zich daarin vinden?
Goh, dat zou dan betekenen dat poëzie altijd een beetje onprettig is of zo? Als het betekent dat ze wrijving veroorzaakt, dan geloof ik dat wel, op welk gebied dan ook (emotioneel, politiek, persoonlijk, talig, …). Maar als dat spreekwoord betekent dat het niet prettig mag zijn, dan kan ik niet akkoord gaan. Het gaat toch ook altijd om leesplezier, ook bij moeilijke gedichten (er ontstaat een zeker genot als je begrijpt wat een ingewikkeld gedicht zegt).

Ik begreep dat het gezegde vooral doelt op het feit dat poëzie ook ‘ongemakkelijk’ moet zijn, het moet in zekere zin blijven ‘jeuken’. Bent u het daarmee eens?
In een bepaalde opvatting – die van Celan bijvoorbeeld – moet poëzie ongemakkelijk zijn, dat is zeker zo. En het lijkt mij inderdaad een goede eigenschap van een gedicht als het blijft ‘jeuken’, dan blijf je eraan denken, dan is het een goed gedicht.

Wat zou voor u een treffende omschrijving van poëzie zijn?
Dat vind ik echt een te moeilijke vraag. Ik ben nu al iets langer dan een half leven bezig met poëzie en ik blijf nog steeds zoeken naar wat poëzie is of kan zijn. Dat maakt het ook boeiend, dat zorgt ervoor dat je blijft lezen en blijft ontdekkingen doen.

U hebt zelf ook gedichten gepubliceerd, onder meer in Meander Magazine. Hoe gaat u normaliter te werk? Wordt een gedicht doorgaans geboren via een beeld, een zin, iets anders?
Het is wel al heel lang geleden dat ik zelf nog gedichten gemaakt hebt – je moet daar tijd voor hebben, en rust, zodat je kan prutsen aan de woorden en de regels. Die tijd ontbreekt mij de laatste jaren enorm. Ik merk dat ik het nog steeds prettig vind als ik weer eens wat probeer, maar echt gedichten schrijven komt er niet meer van. In elk geval werkt het meestal zo dat je een bepaalde regel gegeven krijgt, ingefluisterd of zo (al klinkt dat wel heel esoterisch, besef ik). Een aantal woorden in je hoofd klinken goed samen, en daarop wordt voortgewerkt. Wat mij betreft, gaat dat heel muzikaal – het ene woord roept klankmatig het andere op. Zoiets.

In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw was er een sterke roep naar politiek en sociaal ‘engagement’ in de literatuur. We leven momenteel in allesbehalve kalme tijden, denkt u dat literatuur en in het bijzonder poëzie hier een nieuwe rol zouden kunnen spelen?
Dikwijls is programmatische poëzie niet de beste poëzie – hoeveel van die strijdverzen zijn er de literatuurgeschiedenis ingegaan? Natuurlijk kunnen dichters in gedichten reageren op wat er politiek en sociaal leeft, de vraag is natuurlijk of poëzie of literatuur daarvoor het juiste medium is. Je bereikt er veelal niet de massa mee. In de jaren zestig waren er ook schrijvers die vonden dat je eerst actie moest ondernemen en dan pas opnieuw verzen maken. Niettemin geloof ik dat een goed gedicht (of het nu expliciet geëngageerd is of niet) mensen tot reflectie kan brengen. En misschien is elke lezer die op die manier dieper nadenkt een gewonnen ziel? Ik denk dat er best al wel wat geëngageerde literatuur en poëzie is, maar dat je er niet van mag verwachten dat ze zo functioneert dat ze iets betekent voor de grote menigte. Ik geloof sowieso dat poëzie enkel werkt op het strikt individuele vlak: als ik geraakt word door een inzicht (hetzij politiek, hetzij existentieel) in een gedicht, dan is dat een soort splinterbom die in mijn ziel ontploft. Dat lijkt mij voldoende ambitieus voor poëzie.

Het Poëziecentrum ontplooit al sinds jaar en dag allerlei activiteiten. Wat kunnen we de komende tijd nog van u en uw centrum verwachten?

Uiteraard blijven wij Poëziekrant uitgeven, hét blad waarin je de beste gedichten van de knapste dichters leest en waarin de sterkste pennen over poëzie schrijven. We hebben komende jaargang een aantal nieuwigheden, zo zal Anneke Brassinga in elk nummer een column schrijven, en hebben we een prachtige nieuwe rubriek, ‘De kanttekening’, waarin iemand in de witruimte rond een gedicht reageert op dat vers. Met ons centrum zijn we partner in het grote Europese project ‘Versopolis’ (in het kader van E-Merging Creativity), waarbij het gaat om de mobiliteit van beloftevolle en interessante Europese dichters. We hebben er vijf in de poule gestopt die in heel Europa uitgenodigd zullen worden, en zelf zullen we de komende drie jaar telkens Europese dichters uitnodigen naar het Felix Poetry Festival in Antwerpen. Daar horen ook chapbooks bij met de vertaling van de gedichten van de respectieve dichters. Die zullen gratis verspreid worden.

Verder halen we het VERS Poëzie Revue en het VERS Poëzie Debat naar Gent, waarbij we jongeren die niet vanzelfsprekend in aanraking komen met cultuur of poëzie de kans willen bieden om op een speelse en prettige manier de gedichten van de dichters die voor de VSB genomineerd zijn te leren lezen en daarrond te schrijven (gedichten of essay). En natuurlijk gaan we door met kleinschalige initiatieven zoals Poëzie Rendez-vous (waarbij een dichter in huiskamersfeer met zijn publiek in contact treedt), boekvoorstellingen, lezingen, cursussen en studiedagen.

     Andere berichten

Interview Gerard Scharn

‘Helaas is het zo dat poëzie alleen gelezen wordt door poëzieliefhebbers.’ - door Alja Spaan - Gerard Scharn (Gemert, 12 oktober 1946) is...