Een versluierde openhartigheid
door Levity Peters
‘Bots’. Je kunt het lezen als een programma, dus als ‘Bots!’ Maar ook als de klanknabootsing van een voldongen feit, waarna de bij de botsing betrokken entiteiten tot stilstand komen. Bots is de intrigerende titel van de volumineuze debuutbundel van Dinie Sophie Fintelman.
Die titel bleef mij vasthouden tijdens het lezen van de gedichten. Ik ging bijna automatisch in tegenstellingen denken, en de gedichten zien als een moment van verwachtingsvolle stilte.
Bestemming
Ze nam een bad om zich te warmen
in vruchtbaar water
Dat bleek niet te doen,
de douche dan maar
In de kleine ruimte kreeg ze
het benauwd, de douche was koud
Alsof ze in een kanaal ging zwemmen
in een kantelende slag
en op de punt voelde
de anima, de illusieverwekkende
en ze wist: ik ben hot
En ze droogde zich door en door
droog voor het oog van het lot
Het eerste dat mij opviel in dit eerste gedicht van de bundel, was het ontbreken van de punten waar je ze zou verwachten. Alsof er niets tot stilstand komen mag!
Het tweede dat me opviel was het contrast tussen de min of meer alledaagse handelingen als een bad en een douche nemen met ‘vruchtbaar water’ en ‘de anima’.
Nu is de anima, de vrouwelijke kant van de psyche van de man, zoals de animus dat is bij de vrouw. Wat de dichteres er precies mee bedoelde is mij een raadsel: ‘en op de punt voelde/ de anima, de illusie verwekkende’. Doelde zij op het punt waar de slag waarmee zij in gedachten zwom kantelde? Voelde zij zich juist mannelijk, en drong op dat moment in dat gevoel haar vrouwelijkheid pas echt tot haar door? In de laatste regel schreef zij: (..) ‘voor het oog van het lot’. Betekent dat oog van het lot voor haar zoveel als het spreekwoordelijke oog van de naald? Uit het volgende gedicht blijkt haar ambivalente houding ten opzichte van het leven:
De kamer hiernaast
In de kamer hiernaast is het donker
bij mij brandt het licht
scherp als zonnestralen
Het schroeit
Ach, zou ik in die kamer kunnen vertoeven
en het donker mogen proeven op mijn tong,
op mijn huid, tot in de poriën van mijn wezen
en weten hoe warm de nacht kan zijn
In dit tweede gedicht blijkt het ontbreken van de punten een constante, die bevestigt dat de dichteres dingen niet als voldongen feit kan accepteren. Staat zij in het licht, dan ervaart zij dat als pijnlijk. Van het donker verwacht zij de warmte die haar in de onthullende scherpte van het licht ontbreekt. Zichtbaarheid als onveiligheid. Het kan het versluierende van haar poëzie verklaren, de twee botsende tendensen: gezien willen worden, maar ongezien wensen te blijven. Zichzelf blootgeven en tezelfdertijd versluieren…
Dat de neiging om te versluieren ook negatieve invloed op haar poëzie heeft blijkt bijvoorbeeld in het gedicht ‘Zoethout’:
zerken op het kerkhof
en denken dat je onsterfelijk bent
(..)
Het gedicht gaat over een meisje dat in een eigen wereldje leeft. Maar het is ook de projectie van de vrouw die zij werd, zich in dat persoontje inleeft, en haar protagonistje aan het eind van het gedicht de duisternis tegemoet laat fietsen, ‘Je koffer achterop’. Dat de symboliek er dik op ligt, daar heb ik wel vrede mee, maar niet met de onnauwkeurigheid van haar beschrijving van het kind op het kerkhof ‘achter zerken’. Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat een kind denkt onsterfelijk te zijn. Eerder is een kind geschokt door het idee van sterfelijkheid.
Dat de onderliggende gevoelslading soms te sterk is voor een afgewogen gedicht, blijkt o.a. uit:
Bobby
Als ik over een hond schrijf
zal het over Bobby zijn,
de witte keeshond
vooral wit
Hij, die mij straalbezopen
verliet
Ik begreep niet
wat pilsbier met
een hond kan doen
wat het voor een kind
betekent
Later kwam hij terug
op de brommer
– hij moet zestien zijn geweest –
toen was ik blauw
vooral
blauw
Ik moest sterk aan de poëzie van Charles Bukowsky denken toen ik dit las. Aan zijn wereldje van drank en misbruik, maar eigenlijk hier nog gruwelijker, omdat het een kind betreft. Maar wat jammer, van dat ‘vooral wit’ en dat ‘vooral blauw’. Die kunnen weg, evenals dat: ‘als ik over een hond schrijf’. Het gedicht wordt erdoor verzwakt. Wat Bukowsky een soms bar slechte, maar echte dichter maakte, is dat hij zich volkomen verzoend leek te hebben met zijn loserschap. Hij maakte zich niet meer druk om conventies, om literaire nog het minst. In de manier waarop hij zijn werkelijkheid zichtbaar maakte toonde hij zich de meester die om de ellende die hij ervoer kon lachen en daarmee zijn lezers vrolijk maakte.
Wat mij gedurende de lezing van haar bundel steeds meer opviel, was de kwetsbaarheid van Fintelman. Buitenliterair. Maar wat is ook de zin van literatuur wanneer zij niet relevant is voor de werkelijkheid waarin wij leven? Daarmee bedoel ik niet dat ze altijd ernstig moet zijn, of altijd ergens over moet gaan. Ook los van een duidelijk te omschrijven inhoud kan poëzie invloed op ons leven uitoefenen. ‘Poetry makes nothing happen’. Voor veel literatuurliefhebbers zijn die woorden van Auden een credo geworden, waartegen ik mij nogal eens verzet. De Belgische opstand begon nota bene met een opera en dat was niet vanwege de muziek.
Fintelman schrijft poëzie die een man niet zou kunnen, niet zou durven schrijven:
Appelwangen
Ik schaamde me
dat ik bloosde, bloosde
als een rijpe appel
toen ik je tegenkwam
Ik zou je willen behoeden
voor die foltering, die samenging
met mijn hunkering naar jou
Verlangen en de schaamte ervoor. Ik ken die kwetsbaarheid. Het woord ‘foltering’ lijkt hier erg zwaar, maar zo voelt het wel. Schaamte om zich bloot te geven, maar Fintelman doet het. Zo lost ze de botsing op tussen die tegengestelde gevoelens, de naar binnen gerichte schaamte, en de naar buiten gerichte hunkering; dat is niet zomaar verlangen, maar intens.
Het is het botsen van haar gevoelens dat zij ‘de verlangde’ zou willen besparen. Al weet zij dat het onmogelijk is. Alleen tegenstellingen maken ontwikkeling mogelijk, zij dwingen om keuzes te maken die ons lot verder bepalen:
Najaar
Najaar is heimwee
elk jaar weer
als ik noten raap
in mijn tuin
en niet weet
waar ik het zoeken
moet
Noten zoeken in je eigen tuin, bij je eigen huis, en toch heimwee hebben.
Waarnaar? Niet weten waar ze het zoeken moet, maar noten rapen, omdat
ze er voor liggen. Je kunt ze toch niet weg laten rotten? Betekenis aan het leven geven, omdat het erom vraagt. Dat probeert Fintelman ook met haar poëzie.
***
Dinie Sophie Fintelman (1951) studeerde Nederlands aan de Nutsacademie in Middelburg. Bots is haar debuut.