LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Saskia Stehouwer – Wachtkamers

12 jan, 2015

Thuiskomen in den vreemde

door Ivan Sacharov

Het lezen van een debuut voelt een beetje als landen op een vreemde planeet. Je doet als lezer stappen op onbekend terrein en moet nog wennen aan de ‘zwaartekracht van de woorden’, die beslist anders is:

BAARDGROEI

vannacht ben ik een man die een vrouw kust
en zijn halfnaakte vader belooft
op zoek te gaan naar een bruid

vannacht steelt een vrouw een blauw hertje van mijn balkon
en moppert dat onze kleren haar kat bang maken
zelfs in mijn dromen moeten mensen van me houden

ik vind het dagboek van mijn oma in een wachtkamer
het is druk het loopt slecht af

een man verdwijnt in een veld vol molens
zijn gedachten kleine kinderen die op hun knie zijn gevallen

morgen ontmoet hij een jongen
die een helder beeld heeft van zijn toekomst

morgen zal hij iets kwijtraken en in een hotel gaan wonen
om het terug te vinden

Ja: anders. Geen rijm, geen vast ritme (natuurlijk), geen hoofdletters, geen punten… Geen leestekens? Ja, toch: ergens in een ander gedicht van deze bundel vond ik een vraagteken. Maar ik vervolg mijn ‘genen-reeks’: geen vaste lengte voor de regels, geen regelmatige strofebouw en geen clou, tenminste niet een die ik zo gauw kan zien, kortom: eigenlijk gewoon wat gebruikelijk is bij moderne poëzie. Ha, dus toch niet echt anders? Ja, toch. Alleen zit dat ‘andere’ in iets anders dan wat ik genoemd heb.

Zijn er eigenlijk wel regels? Ik bedoel: regels om poëzie te schrijven? Ik denk van wel en ik denk van niet. Niet echt, maar toch wel een beetje. Ik kan die regels alleen niet benoemen. Niet omdat ze geheim zijn, maar omdat ze nog ontdekt moeten worden. Ieder gedicht dat goed is, is in feite een ontdekking van zulke regels! Regels die achteraf kunnen worden nagelopen en misschien zelfs worden uitgesproken. Maar vooraf? Nee, vooraf bestaat alleen het lege stuk papier en daar staan geen regels op.

Nu het gedicht weer. Niet alleen de technische, maar ook de psychologische kant: komt de titel van de bundel Wachtkamers van Saskia Stehouwer uit dit eerste gedicht van haar bundel? Door het woord ‘wachtkamer’ als een matroesjka in de wachtkamer te plaatsen die dit gedicht is, bereikt de dichteres in elk geval een uiterst fascinerend effect! Opeens lijken sommige regels te lezen als citaten uit ‘het dagboek van oma’, en vormen andere regels misschien een commentaar daarop. Zo kruipt een bundeltitel diep in een gedicht en beginnen heden en verleden om elkaar heen te draaien…

Over tijd gesproken: op een gekke manier heeft de regel ‘ik vind het dagboek van mijn oma in een wachtkamer’ iets gemeen met de eerste regels van Gorters Mei. Wie kent niet de vaak aangehaalde tegenstelling tussen ‘een nieuw geluid’ en ‘het lied dat klinkt als het gefluit dat ik vaak hoorde in een oud stadje’… Een soortgelijke tegenstelling openbaart zich tussen ‘wachtkamer’, dat naar de toekomst verwijst en ‘dagboek’, dat meer knipoogt naar het verleden. Bij Gorter verontrust de tegenstelling niet. Integendeel: hij plaatst het nieuwe op een natuurlijke manier in een lang lopende traditie. Maar bij Stehouwer heerst een ander klimaat (geen wonder: we zijn al ruim een eeuw verder met het kruipen over lettertjes): wat is er met oma gebeurd nadat ze haar dagboek heeft laten liggen? Is ze het gewoon vergeten of is haar iets ergers overkomen? De lezer kan er enkel naar gissen en krijgt intussen het onbehaaglijke gevoel dat de ik-persoon hetzelfde lot staat te wachten.

Tot zover deze (schitterende) regel. De rest van het gedicht bevestigt min of meer de ietwat verontrustende sfeer. Heel mooi vind ik de één na laatste strofe, waarin ‘hij’ en ‘jongen’ mogelijk op dezelfde persoon slaan. Maar dat is niet het gekste van dit gedicht. Daarvoor gaat de erepluim naar de eerste strofe, waarin het toch wel opvallend is dat de dichteres zichzelf als een man opvoert die een vrouw kust. Hoewel strikt genomen (los gezien van wie het schreef) het gedicht geen enkele reden geeft om per se te denken dat de ik-persoon een vrouw is, vermoed ik toch van wel. Een gevoel dat misschien versterkt wordt doordat het gedicht begint met een tijdsaanduiding (vannacht ben ik…), maar dat is niet het enige. De totale inhoud van de bundel lijkt – grofweg gezien – een transitie weer te geven: een reis waarin de reiziger verandert. Wanneer ik daar gelijk in heb is het niet onwaarschijnlijk dat deze eerste regel de kern (de kiem) van de hele bundel bevat. Gaat het om een afstand die bereisd moet worden? Een grotere dan die tussen droom en werkelijkheid bestaat haast niet!

De titel van het gedicht, ‘baardgroei’, sluit daar goed bij aan. Een titel die wellicht staat voor ‘opgroeien’, of ‘ouder worden’: ook een reis waarbij we ons de nodige angsten en onzekerheden kunnen voorstellen. Mogelijk gaat het om een zoektocht naar de eigen identiteit. Een van de belangrijkste thema’s van onze tijd en wellicht van alle tijden. Een thema waar een paradox in schuilt, want worden we niet helemaal als onszelf geboren, en verliezen we dat gevoel niet een beetje gaandeweg ons leven? En dan onszelf maar weer zoeken in datzelfde leven! Ja, deze paradox wordt prachtig weergegeven in dit gedicht in de laatste strofe, die een lange reis doet vermoeden en daarmee de weg vrijmaakt voor de rest van de bundel… Kopen!

     Andere berichten

Bloemlezing – Het komt goed

Bloemlezing – Het komt goed

Een wereldbibliotheek van geluk door Tom Veys - - Een gedichtenbundel samenstellen met als thema ‘geluk’ is geen sinecure. Samensteller...

Jonas Bruyneel – Mulhacén

Hallo? Federico? door Marc Bruynseraede - - Aan het literaire firmament is sinds kort een nieuwe ster verrezen: Jonas Bruyneel, aan de...