Gouden herfst
Je mag die gouden herfst van mij
gerust houden
dat weelderig onbevangen
herfstgetij dat langs raast straks
dat in een warreling van zuidenstormen
stramme regens
al wat ik heb geschreven
en begeerd heb deze zomer
meeneemt, afvoert
langs donkere dagen, asfaltwegen.
Zal het gefilterd licht dat
tussen stapelwolken valt
een andere blik werpen op gedachten
zo zorgvuldig gerangschikt
in mijn tuin, perken
vol afrikaantjes, viooltjes
en onkruid tussen de tegelvoegen
dat ik heb weggeknipt?
Of heb ik geen verstand van ordenen
is mijn gazon van bovenaf
uit het slaapkamerraam te zien
als een grote berg aarde zonder mol?
De minizitjes die ik gekocht heb
zijn onpraktisch denk ik
waar moeten ze staan straks
als het stormt en wij binnen
achter de ramen kijken
naar één groot snikkend waas
over al dat goudachtig geel.
Imaginair
Het heeft alle schijn van verliefdheid
dit turbulente licht rond mijn gezicht
glimp in voorbijgaande spiegels
het heeft dezelfde aanstekelijkheid
als de weerklank van een schaterlach.
Waarom ik de hand boven mijn ogen houd
verder weg moet kijken
koppig de laagstaande zon trotseer
als aan het eind van deze winter
weer geen lente in zicht is.
Ik vlucht niet van je weg
heb ik besloten
niet over begaanbare wegen
van knerpend grint of krakend hout
ik vlucht alleen nog in mijn hoofd.
Fracties van geluk verbind
ik aan elkaar
ijdele stippen op een wegenkaart.
Ik weet dat hij op jou moet lijken
in alles – werkelijk, op jou.
Uit de bundel Iemand moet altijd gemist worden, Uitgeverij Oorsprong, 2014