Joris Lenstra werkte jarenlang als poëzierecensent bij Meander. Ook schreef hij voor Meander tussen 2006 en 2008 een essayreeks over de verschillende aspecten van poëzie met de titel ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’. Behalve recensent is hij dichter, schrijver en vertaler van Engelstalige poëzie. Hij vertaalde onder andere ‘Poems in prose’ van Oscar Wilde en gedichten van Walt Whitman en Jack Kerouac. Momenteel is hij bezig met een vertaling van ‘A Coney Island of the Mind’ (1958) van Lawrence Ferlinghetti, een van de laatste grote dichters van de beatgeneratie. De bundel zal in 2015 in een tweetalige uitgave verschijnen bij uitgeverij Liverse.
Momenteel werk je aan een vertaling van ‘A Coney Island of the Mind’ (1958) van de Amerikaanse beatdichter Lawrence Ferlinghetti. Hoe is het idee voor dit project ontstaan?
Ik selecteer Engelstalig werk dat in Nederland ten onrechte nog weinig bekendheid geniet. Zo begon ik aan Walt Whitman’s Song of Myself (mijn allereerste vertaling) toen er nog geen recente Nederlandse vertaling was. Whitman is de eerste grote Amerikaanse dichter. Kort na mijn vertaling verschenen er van andere vertalers meer omvangrijke vertalingen bij Querido en twee jaar later nog een bij Wagner & van Santen. Gelukkig kreeg ik voor mijn vertaling positieve recensies in die plotse stormvloed van uitgaven.
Lawrence Ferlinghetti is van dezelfde orde van grootte. Hij is een van de boegbeelden van de Amerikaanse beatgeneratie, de voorlopers van de protestbewegingen in de jaren zestig. De bundel die ik voor Uitgeverij Liverse heb vertaald is zijn bekendste werk. Hij schrijft met veel humor en verbeeldingskracht. Waar ik mij over verbaasd heb, is de culturele kennis die hij tentoonspreidt. Van een dichter uit een generatie die experimenteert met drugs, alternatieve levenswijzen nastreeft en vooral veel zelf wil ervaren, zou je dat niet verwachten.
Je hebt eerder werk van bekende dichters vertaald, waaronder Oscar Wilde en Jack Kerouac. Wat is er zo mooi aan het vertalen van poëzie?
Ik vind het geweldig om aan een tekst te sleutelen totdat hij passend is en loopt, totdat hij op zichzelf staat en je er niet meer aan af kunt lezen dat het een vertaling is. Natuurlijk zonder daarbij tegen de schrijver in te gaan. Het is zaak om erachter te komen wat de schrijver bedoeld heeft en dat zo goed mogelijk in het Nederlands te verwoorden.
Hoe ga je te werk als je een gedicht vertaalt? Denk je dat elk gedicht in beginsel vertaalbaar is of bestaan er ook onvertaalbare gedichten?
Daar zijn vele theorieën over en ik denk niet dat ik daar iets noemenswaardig aan toe te voegen heb. Mijn zienswijze is mooi verwoord in een recensie over mijn Jack Kerouac-vertaling: ‘Hij heeft goed gezien waar de kracht van Kerouacs poëzie zit. Bij vertaalproblemen [kiest hij] consequent voor de flow van het gedicht… Het loopt als een trein en daardoor leest deze bundel ongelooflijk lekker.’
Je was van 2003 tot eind 2014 poëzierecensent bij Meander. Wat vind je het leukste aan het recenseren van een (pas uitgekomen) dichtbundel. Stel dat je gevraagd wordt om een dichtbundel te recenseren waarvan de poëzie je niet aanspreekt Wat ik zo mooi vind, is dat iedere bundel op eigen wijze het verhaal van de dichter vertelt. Dat verhaal wil ik als recensent voor het voetlicht brengen. Ieder gedicht wil ten slotte iets overbrengen. Ik wil daarvoor openstaan, in plaats van werk te bekritiseren of het een rapportcijfer te geven.
Wie of wat inspireert je bij het schrijven van poëzie?
Ik merk dat ik inspiratie haal uit wat er om mij heen gebeurt. Dat is niet zo eenvoudig als het trappen in een spijker waarna ik een gedicht schrijf over pijn. Een gebeurtenis of gedachte raakt een soort innerlijke snaar, en die versterkt zichzelf en daar komt uit een gedicht uit voort. Dat gedicht kan uiteindelijk over iets totaal anders gaan dan de oorspronkelijke inspiratie. Dit fenomeen is mooi beschreven in ‘Why I am not a painter’ van Frank O’Hara.
Je hebt voor Meander meerdere artikelen geschreven met schrijftips voor beginnende dichters. Je lijkt erg begaan met het onderwerp. Heb je weleens overwogen hierover een boek te publiceren?
Het toeval wil dat ik daar inderdaad mee bezig ben. Ik heb die essayreeks onder de noemer ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’ op mijn website gezet, waar ze tot mijn meest populaire pagina’s behoren. Het essay over het waarom van het gedichtenlezen en wie ze dan lezen, is het meest bekeken. Ik ben dus bezig om ze in boekvorm beschikbaar te maken. Op mijn website staat een artikel met de meest voorkomende vergissingen van beginnende dichters, de uitkomst van een thread op een actieve LinkedIn-dichtersgroep. Het was een leuke thread met natuurlijk open deuren en veel herhalingen, maar ook met conflicterende meningen: mag je ze überhaupt wel vergissingen noemen?
In een van je artikelen definieer je poëzie heel mooi als ‘een puzzel van woorden’. Kun je dit uitleggen?
Als je poëzie vanuit een talig perspectief bekijkt kan het een puzzel van woorden zijn. Poëzie wordt dan vaak gedefinieerd als een opzettelijk bemoeilijkte boodschap. Denk aan het werk van Achterberg of Van Ostaijen. Maar even goede dichters hebben dat veel minder of helemaal niet, zoals Kaváfis of Whitman. Soms heb ik de indruk dat alleen moeilijk verstaanbare poëzie echte poëzie genoemd mag worden. Dat vind ik jammer, juist de diversiteit van stemmen en stijlen in de poëzie vind ik erg leuk.
Wat zijn je plannen voor de toekomst, wil je op termijn zelf een dichtbundel uitbrengen?
Uiteraard. Ik ben bezig met een dichtbundel over mijn tijd in Utrecht. Het zou leuk zijn als die uitgegeven zou worden.