Hoop is een blijvend iets
door Joop Leibbrand
Toen Neeltje Maria Min als zeer jonge dichteres in 1966 een kleine sensatie veroorzaakte met haar voor wie ik liefheb wil ik heten was zij twee jaar ouder dan de nu op haar twintigste met Daarom ben ik hier debuterende Carline Dekker. Dat Dekkers leeftijd voor vergelijkbare ophef zal zorgen, valt niet te verwachten, want vanuit het slamcircuit breken veel dichters al op jonge leeftijd door. De bundel zelf zal de aandacht moeten verdienen en dan helpt het niet als de uitgever voor een flinke dosis scepsis zorgt met deze promotietaal op het achterplat: ‘De herkenbare, ogenschijnlijk simpele verzen uit dit debuut blijven nog lang nazinderen en smeken om herlezing.’ Hoeveel moeilijker kun je het een jeugdige debutante maken?
Daarom ben ik hier telt vier afdelingen: ‘Een warboel van ledematen’, ‘Een feestje in een buitenwijk’, ‘Een kleur die ook het leger draagt’ en ‘Een scheldwoord in een andere taal’. Het zijn titels die een zekere nuchterheid uitstralen en tegelijk een licht vervreemdend effect hebben. In totaal bevatten ze 31 gedichten, maar door de aard van de verzen, hun afwisseling van vorm en inhoud – o.a. zeven prozagedichten – heb je zeker niet het idee een dun bundeltje te lezen.
Dekkers gedichten wortelen sterk in het hier en nu (het woord ‘hier’ komt liefst negentien keer in de bundel voor), zijn als het ware momentopnamen van een grillige levensweg, met veel reflecties op de verhouding van de vrouwelijke, nog duidelijk meisjesachtige ‘ik’ tot haarzelf en anderen: ouders, vriendjes, liefdes.
Het openingsgedicht legt het fundament voor de bundel. ‘Een huis waar mijn ouders wonen’ beschrijft hoe haar ouderlijk huis en zijn bewoners in verval zijn geraakt en een desolate indruk maken. Het is louter symbolisch, maar maakt duidelijk waarom ze hier weg moest: ‘soms keer ik terug, maar des te langer ik blijf/ des te meer ik op mijn moeder lijk// en mijn vaders trieste ogen krijg’. Een klassiek geval van vrijmaking dus, een eerste stap om als ooit Neeltje Maria Min het eigen bestaan te bevestigen en een antwoord te krijgen op de vraag ‘wie ben ik’.
Crisis
ik zit in een bar alleen. ik ben achttien
en een paar maanden
ik zat nooit alleen in een bar
maar hier ben ik dan
de barkruk kraakt eikenhout
ik wiebel heen en weer
ze vragen mij om mijn identiteit
ik zeg:
daarom ben ik hier
De liefde of wat daarvoor moet doorgaan staat centraal in de bundel. En natuurlijk is die lang niet altijd een feest. Er is veel twijfel en onzekerheid en geluk gaat gepaard met de angst voor verlating. Het is allemaal heel herkenbaar en Dekker bewijst daarbij in staat te zijn regels te schrijven die de lezer even doen opveren.
In het prozagedicht ‘Open ramen‘: ‘waarom lig ik hier en waarom ligt hij daar? waarom liggen we zo dicht bij elkaar? waar verlangen we naar?// waar verlangen wij naar?
In ‘Realisatie‘: ‘hij heeft een bed waar ik in pas maar toch/ ben ik de plek niet waard’.
In ‘hoe we thuiskwamen…‘: ‘hoe onze schaduwen de lichtste delen waren die we bezaten.’
In ‘Mooie jongens‘: ‘en de jongens zijn zo mooi en hun ogen zijn zo mooi. ze kijken mij aan alsof ze mij aan willen raken en misschien wil ik dat ook wel.’
In ‘Zullen we?‘: ‘zullen we blijven zoals we zijn maar groeien in iets mooiers’.
Tegen het einde van de bundel krijgen gedichten een andere lading. De kwetsbaarheid van de ik wordt verbonden met de suggestie van een verleden met persoonlijke problemen. Zij schrijft erover op de grens van het al te expliciete.
Zelfdestructief gedrag
[…]
en ik mis in je armen te liggen
alsof ik lag aan een voedingsinfuus
maar ik eet echte voeding nu
en ik zweer dat het beter gaat
ik doe er namelijk niet meer aan
In ‘Waar mensen niet meer naar vragen en ik niet meer over vertel’ schrijft ze ‘dat mijn borsten verdienen iets te zijn om van te houden./ dat het een gevecht was – dat hoef je niet meer aan/ mijn lichaam af te zien.// dat het een kleine oorlog was waar ik niet aan ben gestorven.’
Het zijn gedichten die de gehele bundel in een ander perspectief plaatsen en de schijn van gemakkelijke oppervlakkigheid wegnemen. Dat geldt zeker ook voor het slotgedicht van de bundel:
Hoop is een blijvend iets
[…]
met het bed is niets mis. dat ligt vooral aan hem.
en dat ik hem altijd meer wil dan hij mij geeft. dat ligt vooral aan mij.
want kijk, hoop is een blijvend iets. daar kom ik levenslang niet vanaf. er is altijd een nieuwe stad waar ik hem wil; een ander huis; een ander dak. er is altijd een nieuw advies van iemand anders. iedereen zegt, de wind gaat zo en zo, snel houdt hij een ander vast. en iedereen zegt: er zal een ander komen die je lief zal hebben en blijven zal.
die je nooit hoeft te missen.
en ik wil ze ook wel geloven, maar wat als hij de liefde is?
De gedichten uit Daarom ben ik hier zinderen noch smeken (wat een onzinnige kwalificaties zijn dat toch), maar het daarmee opgeroepen wantrouwen was niet terecht. Carline Dekker schreef een bundel waaruit ten volle haar talent blijkt. Dat het sentiment af en toe te gemakkelijk is en sommige gedichten de verleiding doen ontstaan over ‘puberaal’ te spreken, doet daar niet aan af. Het is oprecht en zuiver werk, al roept een enkele keer het taalgebruik twijfel op. ‘hij kijkt mij boos/ in de ogen aan’ (‘Spiegelbeeld‘) en ‘ik zie allemaal lippen om mij heen/ maar geen ervan kussen/ mij nog’ (‘Snelheid‘) had een kritische redacteur niet mogen laten passeren.
***
Carline Dekker (1995) studeert International Communication & Media in Utrecht. Zij houdt sinds 2011 het blog woordenloos.tumblr.com bij.