Dezelfde werkelijkheid / anders
door Hans Puper
Acedia is een keuze uit de gedichten van Erik Lindner en bevat ook een aantal nieuwe. De bundel (uit 2014 en tot nu toe ten onrechte vrijwel onbesproken) toont opnieuw aan dat Lindner een belangrijk dichter is. Taal schiet voor hem tekort: ‘Woorden zijn doof. Stom is hun horen / terwijl onderweg de samenhang ineenvalt’. Veel dichters hebben zich daarover al gebogen, maar het gaat er natuurlijk om wat Lindner ermee doet en dat is niet gering.
Taal legt een raster over de werkelijkheid. We beschrijven onze waarnemingen op een voor ons logische manier, gericht op samenhang. Chronologie en causaliteit spelen daarin een belangrijke rol, maar we veronderstellen die zonder voorbehoud en dat ontneemt ons het zicht op de werkelijkheid. Lindner ontregelt deze automatismen en construeert andere verbanden, zoals gelijkschakeling, parallellen en geometrische figuren. Hij doet denken aan Polet: ‘Niet een andere werkelijkheid, maar dezelfde werkelijkheid / anders.’ Bij Polet gaat het echter om nieuwe taalverbanden als middel tot anti-kapitalistische bewustwording. Lindner blijft daar verre van: hij verkent de mogelijkheden en grenzen van de waarneming op zich.
Er is verschillende malen gewezen op de overeenkomst van Lindners poëzie en filmkunst. Daar zit wat in. Soms doen gedichten in de rangschikking van de strofes denken aan een documentaire, of liever: een stomme film. In zijn montage schakelt hij beelden vaak gelijk, waardoor er geen sprake is van een tijdsverloop tussen de beelden. In het citybook Charleroi geeft hij onder andere een opsomming van beelden van deze stad die mooi is van lelijkheid: ‘De autobussen, de frietkotten, de karaokebars, de periferie, de patrouillerende politie, houten balkonweringen, les traiteurs chinois, de werkzaamheden, de renovaties, de dichtgetimmerde ramen, de witgeverfde etalages, de steenkoolbergen (… )’
Soms doet hij in zijn montage denken aan Eisenstein die onderling afwijkende camerastandpunten achter elkaar monteerde, zoals kikker- en vogelperspectief, ooghoogte, veraf en dichtbij – zie bijvoorbeeld de legendarische trappenscène in ‘Pantserkruiser Potjomkin’, die in zijn tijd gold als experimenteel. Lindner doet het bijvoorbeeld zo:
geblaf bij de woonboten
kettingen slepen door het grind
een regelmatige radslag
hoog in de lucht
regenwater staat op het dak
van de vrachtwagen
(In: ‘Getuigen op de drempel’, 1)
De waarnemer is in dit soort gedichten onzichtbaar, personen worden uitsluitend van buitenaf beschreven. Dat veroorzaakt in eerste instantie afstand, vervreemding. Maar het is de dichter die selecteert, monteert en van klank en ritme voorziet. Hij doet daarmee denken aan Flaubert, die vond dat in een goede roman de schrijver als een god boven zijn verhaal moet zweven, nergens zichtbaar, maar overal voelbaar. In gedicht 7 van Charleroi beschrijft Lindner de eindeloze voorsteden met ‘Kerktorens, / elektriciteitspalen, zendmasten / die boven de heuvel uitsteken’, met in de volgende twee strofen de mooie regels: ‘Een rij kleine huizen voor een rij hoge bomen./ Een rij kleine huizen voor de spoorbaan. // Een paard dat op zijn rug kronkelt, richt zich op / als iemand aan komt lopen.’
Ook met gerommel in de chronologie ontregelt hij automatismen in onze waarneming. Hij heeft zijn gedichten geordend op een manier die voor bloemlezingen ongebruikelijk is: van jong naar oud in plaats van andersom, maar ook die presentatie onderbreekt hij: Charleroi zou op een andere plaats moeten staan.
Als je niet direct naar de verantwoording kijkt (en als je dat wel doet moet je het geconcentreerd doen) komt de volgorde van cycli en losse gedichten over Acedia verwarrend over: ‘Terug naar Acedia’, ‘Acedia II’, ‘Acedia I’, ‘Een lifter naar Acedia’, ‘Naar Acedia’, ‘Terug uit Acedia’, ‘In Acedia’. Dat zie je ook in afzonderlijke gedichten. Gedicht 3 uit ‘Terug uit Acadia’ bestaat uit een reeks gebeurtenissen, maar de verwachting daarom van doen te hebben met een verhalend gedicht – dus samenhangend – komt niet uit: hij verwisselt een paar strofen.
nadat ze de motor start
een voorwiel van de stoep af rijdt
wrijft ze mascara uit over haar ooglid
aan de overkant spuit een jongen
met een tuinslang naar een brommer
water loopt in golfjes over straat
een meisje dat touwtje wil springen
komt met te gespreide voeten neer
een vrouw houdt een parkeerplaats bezet
en zwaait naar de auto’s die passeren
ze legt een landkaart op het dashboard
ze draait de spiegel terug en geeft gas.
‘Acedia’ komt regelmatig voor in de bundel. Je kunt de term verbinden met de laatste van de zeven hoofdzonden: gemakzucht, luiheid, traagheid. Van gemakzucht of luiheid is geen sprake, wel van traagheid, gecombineerd met vertwijfeling en de wetenschap dat stoppen geen optie is:
Je zou nooit moeten spreken.
Niet meer verbluffen met retoriek.
De traagheid niet verbloemen,
de vluchtigheid te lijf gaan.
Ik kan je niet meer stoppen.
Je kan me niet meer stoppen.
We gaan met nagelvijl en bestek
een boom omkappen.
Voor het christendom zich de term had toegeëigend, had Acadia een connotatie van melancholie en die vind je in deze bundel ook terug: een onvermijdelijk gevolg van de ontoereikendheid van taal, lijkt me. Je kunt de titel daarom ook associëren met een verlangen naar het utopische Arcadië, waarin woorden niet meer doof zijn. De beschreven wereld komt bovendien soms sinister en onherbergzaam over, maar dreiging is nooit ondubbelzinnig. Een voorbeeld:
de bal die op het spoor stuitte
houdt het meisje in haar handen terwijl ze kijkt
( … )
een vrouw met een hand op haar schoudervulling
uit de tunnel klinkt de hoefslag van de trein.
Je zou deze strofen met elkaar in verband kunnen brengen, maar dat hoeft in dit gedicht niet per se. En staat dat meisje wel op het spoor? In eerste instantie denk je dat zij de bal van het spoor heeft gepakt en daar nog staat. Maar ze kan inmiddels ook weer elders staan: tussen de verleden tijd ‘stuitte’ en tegenwoordige tijd ‘houdt’ kan enig tijdsverloop zitten. Je komt er niet achter, maar de gedachte aan dreigend onheil is in ieder geval gewekt.
Antwoorden krijg je niet in deze bundel, maar daar is het ook niet om te doen. De vragen zijn veel interessanter. ‘Wie wat vindt, heeft slecht gezocht’, luidt de aantrekkelijke titel van de derde bundel van Kopland. Het kost tijd om in Lindners wereld door te dringen en van zijn experimenten moet je houden, maar dat Acedia een goede bundel is, staat buiten kijf. Het nadenken over de bundel stopt niet na de lezing ervan.