Als ik literatuur met muziek mag vergelijken, dan is poëzie het equivalent van jazz: geïmproviseerd, vrij en ongepolijst.
Naderend afscheid
Haar hand strijkt zachtjes door haar vaders haar
Grijze resten van zijn blonde kroon
Zijn ogen staren naar vergane tijd
Hoofd van zijn familie, op een leren troon
De schaduw van zijn stem
laat weten dat hij haar niet kent
Zij bidt, smeekt voor een goede dag
waarop hij haar opnieuw herkent
Rustig ordent ze zijn zijden das
Denkend aan de dagen
toen verleden toekomst was
Elk bezoek is er de pijn
De verwarrende gedachte
dat hij spoedig vrij zal zijn
Ik probeer elk gedicht tot een geschenk voor de lezer te breien, laat die er zichzelf in terugvinden.
Atlas
Je draagt me
alsof ik vederlicht was
op je stevige schouders
Ik ben een wereld van verhalen,
een karrenvracht vol
opgegraven vragen
Ik ben zo zwaar
als je kracht
en toch blijf je me dragen
Je draagt me
over het ontilbaar lichte
over grijsgetinte wolken
over gladde winterwegen
over zeeën van wilde regen
over heuvels van moeizame stilte
over de grenzen van het begaanbare
Over de stroom die onomkeerbaar westwaarts glijdt
draag je me naar het einde van de tijd
Poëzie is het gedicht vinden waar je zolang naar hebt gezocht, en niet weten waar het gebleven is.
HET BLOND EN HET DONKER
het is telkens opnieuw
mijn regenjas die ik bij je moet ophalen
het is telkens weer
de geur die weet
het is telkens nog
de geur van lager honing
de sigaret die naast het glas
een spoor in het nachtkastje brandt
ik trek je laarzen uit en het is opnieuw
de middag het gretig blauw
het blond en het donker
weer de zon in het water
waarover je stem als een regatta voorbijtrekt