Onvermengde schoonheid, daar aan de overkant
door Hans Puper
Voorin de bundel Hoogste zomer staat dat Woudsma een werkbeurs van het Fonds voor de Letteren heeft geweigerd. Waarom hij dat heeft gedaan, staat er niet bij. Wil hij indirect laten weten dat hij niet zo maar een dichter is? Dat wisten we al, maar van mij mag hij: ik vind Hoogste zomer een goede bundel.
Woudsma, of in ieder geval de dichter, laat zich kennen als een gekweld man. Bij hem levert dat goede, soms heel sterke gedichten op.
Een omgeving moet passen bij zijn stemming, die hij op soms humoristische wijze weergeeft: ‘Erg goed dat de tuinen hier vol liggen / met omgehaalde gevels en vuilniszakken / en dat de mensen zich niet schamen voor hun kabouters’, schrijft hij in ‘Blokje om’. De stadse natuur zit vol zwerfvuil: ‘Nabij een flat. / In struiken hangen plastic bakjes met / een restje mayonaise.’ Ook het Vondelpark ontkomt daar niet aan: ‘Perkjes mensen in het gras. ( … ) // Rond een gemerkte boom papieren doekjes / met verworpen zaad.’
Die wereld is bij tijd en wijle onverdraaglijk. Vooral de supermarkt is troosteloos, maar gelukkig ontdekt hij een uitweg in de verbeelding. Op het binnenplein van een winkelcentrum kan hij zich onttrekken aan ‘een spoor van winkelwagentjes / of rollators’ door naar het open dak kijken, een ‘rechthoek hemel’. In de supermarkt zag hij slechts ‘ etende jongens zonder lauwerkransen’ en ‘kassameisjes zonder golvende gewaden’, maar die blauwe lucht ervaart hij als ‘een prachtig azuren fresco.’
Woudsma schrijft schijnbaar zo eenvoudig, dat je de gedichten makkelijk te snel leest. Ze zijn echter vrijwel zonder uitzondering een nadere beschouwing waard. Hij blijkt dan heel subtiel en weloverwogen te werk te gaan. ‘Kata Garuma’ blijkt niet alleen stilstaand beeld te zijn van een schouderworp bij judo, maar ook een poëticaal gedicht. Het onderwerp, een mooie jongen, wordt de dichter aangeboden. Hij kan hem opslaan en uitprinten, vereeuwigen:
Hij weet niet dat hij aangeboden wordt,
jongen middenin een worp.
Als een slanke baal over de schouders,
links naakte voeten, rechts
enigszins verbaasde bolle lippen.
Hij weet niet dat hij zo zal blijven liggen,
eeuwig offer, nooit tegen de grond gesmeten.
Met opgeslagen, ongeslagen billen,
met uitgeprinte, ongekuste mond.
Het leven zit vol met onvervulbare verlangens. Enige voorbeelden: ‘Mijn ideale school: een smeulende puinhoop, / maar lopend langs het nieuwe college / zie ik ook een paradijs van ongehuwde wezens’. Met name in het tweede gedeelte, ‘Waarom niet met jou’, komen die verlangens schrijnend naar voren. In het eerste gedicht van die afdeling, ‘Aanzoek’, zegt hij dat het leven ‘schitterend onbelangrijk’ is. De aarde is een ‘beschimmeld bolletje / in een enorm heelal’ en als individu stel je helemaal niets voor: ‘Hoe weinig een zevenmiljardste van de mensheid’. Maar toch: het gaat om ‘twee zevenmiljardste.’ Zinloosheid geeft ook een gevoel van vrijheid: ‘Dus waarom niet met mij / een cola drinken? // Dus waarom niet met jou / achter een struik en voor de wet getrouwd?’ Die cola bevreemdde mij: ik zou in zo’n geval kiezen voor bier of jenever. Is die geliefde misschien erg jong? Dat zou kunnen. In ‘Advertentie’ gaan de regels ‘Slaan is hevig strelen, kelen / is intens omhelzen’ vooraf aan de laatste twee strofen:
Zweet zal zachtjes op me vallen
als ik, op de grond gelegen,
stralend om genade smeek.
Pubers, kom met honderdtallen,
schop zo lang ik kan bewegen,
aai totdat ik vrolijk breek.
Zelfspot is hem niet vreemd. Maar wat Karel van het Reve zei over zijn broer, kan ook voor hem gelden: ‘Hij doet alsof hij doet alsof.’ Uit leed geboren humor: het waren niet de minsten die deze vorm hanteerden. Na een paar sadomasochistische gedichten volgt het korte gedicht ‘Uit bad’:
Zo, ik ben weer schoon.
Behalve dan mijn ziel,
daar kon ik niet goed bij.
Hoe nu verder? In ‘Enkele reis’ bewondert hij een kind dat hij slechts af en toe durft aan te kijken en dan nog terloops. Het is een kind van ‘onvermengde schoonheid, daar aan de overkant / van het ravijn, het gangpad van de trein / (die man zal wel je vader, dat meisje zal je zusje zijn).’ ( … ). ‘Ik hoor je praten, vragen – rustig, zelfs / een tikje sloom. Wat is dat mooi.’ En dan volgt de laatste, opmerkelijke strofe:
Zou het toch bestaan: de liefde voor een mens
als voor muziek, alleen de wens
een wang te kussen, het onbedorven vlees
te strelen, kalm te spreken? En kijken,
openlijk, het sierlijke te drinken
als verkoeling op een hete zomerdag?
Liefde die je ervaart als muziek. Afzien van seksualiteit, bezitsdrang. Schoonheid, vrij van enig belang – volgens Kant het allerhoogste. Is die beschouwingswijze ook de ‘Enkele reis’ van de dichter?
Woudsma is een goed dichter. Misschien wordt hij wel eens over het hoofd gezien doordat zijn gedichten bij een oppervlakkige beschouwing van pretentieloze eenvoud kunnen lijken. Maar kijk eens goed naar het gedicht ‘Dordrecht’, dan weet je wel beter. Vergeten zal ik het niet meer:
Dordrecht, ik heb het zelf gezien,
want ik ben er zelf geweest.
Overal muren en ramen. Mensen lopen door de straten.
Er is een kerk, waarin geloof werd scherpgesteld.
En al die huizen! Naar verluidt
trekken jongens zich er af
en staan er meisjes naakt onder de douche.
Is het leven daar net zo als elders – vuil dat de lichamen
van mens en dier verlaat, bestaan dat uitgezeten wordt –
of treft je het bijzondere,
een gevel als geen andere,
een onverwisselbare wolkencombinatie
of een individu – desnoods gespiegeld in een etalage.
Het overbodige argument in de tweede regel, met bovendien de herhaling van het woord ‘zelf’, vind ik vermakelijk, om van de rest maar te zwijgen. Tegelijkertijd is ‘Dordrecht’ een gedicht dat je doet nadenken over de mogelijkheden van poëzie, in dit geval het aanboren van schoonheid in een universeel banale omgeving. En wel door een individu dat als dichter weerspiegeld wordt in een etalage – zo’n dichter heb je nodig voor het bijzondere. Een prachtig beeld.
De tweede bundel verscheen acht jaar na de eerste, de derde tien jaar na de tweede. Bij Woudsma moeten goede gedichten kennelijk rijpen. Misschien was het daarom wel verstandig de werkbeurs te weigeren.
***
Co Woudsma (1960) debuteerde in 1997 met de bundel Viewmaster. In 2005 verscheen Geluksinstructies en in 2009 Het aardse leven, een samenwerking met filosoof Klaas Rozemond en tekenaar Jet Nijkamp met wie hij in 2004 al Filosofie voor de zwijnen. Over het geluk van dier en mens maakte. Zijn gedichten verschenen onder meer in De Revisor, De Tweede Ronde, Maatstaf, Hollands Maandblad, Raster en Tirade.